ECLI:NL:RBDHA:2025:7072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
09/407987-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een minderjarige en onttrekking aan ouderlijk gezag met vrijspraak voor bedreiging met vuurwapen

Op 25 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1992, die beschuldigd werd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder verkrachting van een minderjarige en onttrekking aan het ouderlijk gezag. De tenlastelegging omvatte seksuele handelingen met een minderjarige, bedreiging met een vuurwapen en het onttrekken van het slachtoffer aan het wettig gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 25 tot 27 december 2024 in Zoetermeer meermalen seksuele handelingen heeft verricht met een 15-jarig meisje, dat op dat moment onder het gezag van haar ouders stond. De verdachte heeft het slachtoffer ook onttrokken aan het ouderlijk gezag door haar op te halen van het station en haar twee nachten bij hem te laten verblijven. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging met een vuurwapen, omdat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging en dat er geen sprake was van een onherstelbaar vormverzuim. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 5.000,00 toegewezen aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/407987-24
Datum uitspraak: 25 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1992 te [geboorteplaats] (Sri Lanka),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 11 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Briejer, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.V. Seedorf, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 april 2025 - ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 december 2024 tot en met 27 december 2024 te Zoetermeer meermalen met een kind in de leeftijd van twaalf tot zestien jaren, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2008) een of meer seksuele handelingen heeft verricht die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten het met zijn, verdachtes, penis binnendringen in de vagina en/of de anus en/of de mond van die [slachtoffer] ;
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 december 2024 tot en met 27 december 2024 te Zoetermeer [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of (daarbij) te zeggen: "Je stelt teveel vragen," althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking;
3
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 december 2024 tot en met 27 december 2024 te Utrecht en/of Zoetermeer, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2008, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende;
4
hij in of omstreeks de periode van 25 december 2024 tot en met 27 december 2024 te Zoetermeer een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I sub 7 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een alarmpistool (Umarex Walther PPQ M2) met bijbehorende munitie (twee doosjes .43 patronen 'Dark Devils' en een doosje .43 patronen 'Steel Devils') voorhanden heeft gehad.

2.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

2.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting is door de raadsvrouw namens de verdachte de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) in de vervolging bepleit wegens een onherstelbaar vormverzuim. Volgens de raadsvrouw is het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens (hierna: EVRM) geschonden door de gang van zaken tijdens het verhoor van het slachtoffer in Spanje. Voor de Spaanse autoriteiten was tijdens het verhoor geen enkele rol weggelegd. Een Europees Onderzoeksbevel biedt voor een zodanig vergaande samenwerking geen grondslag. Ook bevat de Spaanse vertaling van het verhoor onjuistheden en onvolledigheden. Door deze gang van zaken is onvoldoende controleerbaar wat de precieze afspraken tussen de Spaanse en Nederlandse autoriteiten zijn geweest.
2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het OM ontvankelijk is in de vervolging. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat de wijze waarop het slachtoffer in Spanje is verhoord op voorhand met de verdediging is afgestemd.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, als een in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voorzien rechtsgevolg, slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde kan zijn. Er moet sprake zijn van een zodanig ernstige onherstelbare inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, dat er geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Van een zodanige inbreuk is in dit geval geenszins gebleken. De wijze waarop het slachtoffer in Spanje is verhoord en de vragen die aan het slachtoffer zijn gesteld, zijn met de verdediging afgestemd. Het is de rechtbank volstrekt onduidelijk waarom de door de verdediging geschetste gang van zaken rondom het verhoor van het slachtoffer een schending van het recht van de verdachte op een eerlijk proces zou moeten opleveren. Van enig vormverzuim, laat staan van enig nadeel dat de verdachte hierdoor zou hebben geleden is niet gebleken. Dit verweer wordt dan ook verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bepleit. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage (
bijlage 1) opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
3.5.1
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Ten aanzien van de leeftijd van het slachtoffer heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet vaststaat dat de wetgever met de delictsomschrijving van het nieuwe artikel 248 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) heeft bedoeld de kalenderleeftijd van 16 jaar een absoluut vereiste te maken voor seksuele meerderjarigheid. De raadsvrouw heeft bepleit dat op basis van het gedrag van het slachtoffer in de gegeven omstandigheden kan worden gezegd dat haar seksuele leeftijd hoger was dan haar daadwerkelijke kalenderleeftijd ten tijde van het onderhavige feit en dat daarbij ook een rol speelt dat het slachtoffer twee dagen later 16 jaar oud zou worden. De raadsvrouw heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat gelet op de omstandigheden van het geval in deze specifieke situatie geen sprake was van sociaal ethisch onaanvaardbaar seksueel contact, zodat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbank overweegt dat zij voor het standpunt van de raadsvrouw dat de kalenderleeftijd van 16 jaar volgens de wetgever geen absoluut vereiste is voor seksuele meerderjarigheid elke grondslag ontbreekt. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet Seksuele Misdrijven blijkt immers dat de wetgever specifiek heeft beoogd minderjarigen in grotere mate te beschermen tegen zowel seksueel misbruik door anderen als tegen niet leeftijdsconform gedrag van zichzelf waardoor de seksuele ontwikkeling wordt verstoord. Kinderen jonger dan zestien jaar worden volgens de wetgever, juist vanwege hun leeftijd, “onvoldoende in staat geacht om hun lichamelijke en seksuele integriteit zelf te bewaken en de reikwijdte van hun gedrag te overzien” (Kamerstukken
II2022/23, 36 222, nr. 3, p. 23). De wetgever heeft dan ook expliciet overwogen dat de strafrechtelijke aansprakelijkheid niet afhankelijk is van specifieke omstandigheden die het slachtoffer betreffen en dat elk seksueel contact met een kind in deze leeftijdscategorie strafbaar is (Kamerstukken
II2022/23, 36 222, nr. 3, p. 94). Dit brengt met zich dat het eigen gedrag van het slachtoffer er per definitie niet toe kan leiden dat zij als seksueel meerderjarig zou moeten worden gezien. Dat zij twee dagen later 16 jaar oud zou worden, maakt dit ook niet anders. De rechtbank verwerpt het verweer.
3.5.2
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
Het juridisch beoordelingskader
Voor een bewezenverklaring van onttrekking aan het gezag in de zin van artikel 279 Sr dient het (voorwaardelijk) opzet te zijn gericht op zowel de omstandigheid dat het een minderjarige betreft als op de wettigheid van het gezag of het bevoegd zijn van het opzicht.
In beginsel kan elk doen verkeren van een minderjarige buiten het wettig gezag worden beschouwd als het ‘onttrekken’ van deze minderjarige in de zin van artikel 279 lid 1 Sr. Een van de mogelijke verschijningsvormen daarvan is het onttrekken van een kind door een derde, omdat het kind is weggelopen en die derde dat kind opvangt. In onderhavige zaak is van een dergelijke situatie sprake. In het geval de minderjarige zelf bijdraagt aan de onttrekking moet worden beoordeeld of de verdachte een beslissende invloed heeft gehad op de (voortdurende) scheiding van de minderjarige en degene die op dat moment het wettig gezag over hem of haar had.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of 1) de verdachte opzet heeft gehad op de minderjarigheid van het slachtoffer en of hij 2) een beslissende invloed heeft gehad op de (voortduring) van de scheiding met degene die het gezag over haar had, in dit geval haar moeder.
Opzet op de minderjarigheid
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet heeft geweten dat het slachtoffer minderjarig was en daar dus ook geen opzet op heeft gehad, onder meer omdat zij zich ouder gedroeg, zij op zijn vraag hoe oud zij was antwoordde dat zij ‘legaal’ was en omdat zij aan de verdachte had verteld dat zij was gestopt met school en weer zou gaan starten met een MBO opleiding.
De rechtbank overweegt dat sprake is geweest van verschillende omstandigheden op basis waarvan de verdachte tenminste had moeten twijfelen aan de leeftijd van het slachtoffer. Allereerst acht de rechtbank de door het slachtoffer op Snapchat geplaatste oproep ‘haal me hier weg’ een onmiskenbare uiting van puberaal gedrag en dus een indicatie van de minderjarigheid van het slachtoffer. Daarbij komt dat de verdachte haar heeft moeten ophalen op het station, omdat zij geen eigen vervoer had. Dit duidt op een bepaalde mate van onzelfstandigheid waarbij de verdachte tenminste vraagtekens had moeten zetten. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting gebleken dat hij zelf ook wel degelijk enige twijfels had over de leeftijd van het slachtoffer. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij heeft gevraagd de identiteitskaart van het slachtoffer te mogen zien, maar dat zij zei die niet bij zich te hebben. De verdachte heeft vervolgens nagelaten verder enige moeite te doen om de leeftijd van het slachtoffer te controleren, bijvoorbeeld door om een andere vorm van identificatie te vragen. Daardoor heeft hij geen zekerheid kunnen krijgen over de bij hem levende vraag of zij meerderjarig was.
Uit al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer minderjarig was en dat er dus sprake is van voorwaardelijk opzet op de minderjarigheid van het slachtoffer.
Beslissende invloed op de (voortduring van de) scheiding
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer ten tijde van het feit 15 jaar oud was en zodoende onder het gezag van haar ouders stond. Zij verbleef op dat moment bij haar moeder.
Niet ter discussie staat dat het slachtoffer zelfstandig is weggelopen van huis en dat de verdachte haar op haar verzoek met de auto heeft opgehaald van het treinstation. Hij heeft haar vervolgens meegenomen naar zijn huis en heeft haar twee nachten bij hem laten verblijven.
Door de verdediging is aangevoerd dat het slachtoffer gedurende dat verblijf toegang had tot het internet, dat de deur open was en de verdachte haar er dus niet van heeft weerhouden te vertrekken. Zij had echter geen eigen vervoer of middelen om zich te kunnen verplaatsen. Immers was dat juist de reden dat de verdachte haar in de nacht van 25 op 26 december 2024 moest ophalen op het station. Ze kon zelf nergens heen en ze kon dus ook niet zelfstandig vertrekken vanuit zijn woning, zeker niet gelet op het feit dat zij zich bevond in een omgeving die haar verder onbekend was. Hoewel het niet zijn keuze was dat het slachtoffer zou weglopen, was de verdachte ook niet toevallig in de buurt om haar op te halen. Hij heeft bewust de beslissing gemaakt midden in de nacht vanuit zijn woonplaats naar Utrecht te rijden, haar op te halen en mee te nemen naar zijn woning. Zijn tussenkomst was een essentiële schakel in de (voortduring van de) scheiding van het slachtoffer en haar moeder. De verdachte heeft haar in die dagen onderdak en eten gegeven en haar ook niet teruggebracht op het moment dat hij er achter kwam dat zij bij haar moeder in Utrecht woonde. Daarmee heeft hij er aan bijgedragen dat het slachtoffer ruim anderhalve dag van de radar is geweest en niet bij haar moeder verbleef.
Zijn bijdrage aan de situatie is van zodanig gewicht geweest dat sprake is van een beslissende invloed op (de voortduring van de) scheiding tussen het minderjarige slachtoffer en haar moeder.
Hij heeft dan ook in elk geval het voorwaardelijk opzet gehad op het onttrekken van het slachtoffer aan het wettig over haar uitgeoefende gezag.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 25 december 2024 tot en met 27 december 2024 te Zoetermeer meermalen met een kind in de leeftijd van twaalf tot zestien jaren, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2008) seksuele handelingen heeft verricht die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten het met zijn, verdachtes, penis binnendringen in de vagina en de anus en de mond van die [slachtoffer] ;
3
hij in de periode van 25 december 2024 tot en met 27 december 2024 te Utrecht en Zoetermeer opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2008, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag;
4
hij
op27 december 2024 te Zoetermeer een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I sub 7 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een Umarex Walther PPQ M2 voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft een 15-jarig meisje onttrokken aan het ouderlijk gezag en op meerdere manieren seks met haar gehad. De verdachte was op dat moment 32 jaar oud.
Dit soort feiten brengen, juist aan minderjarigen, die nog aan het begin van hun seksuele ontwikkeling staan, naar algemene ervaringsregels grote schade toe. Ter terechtzitting is namens het slachtoffer ook op treffende wijze verwoord wat de onderhavige feiten met het slachtoffer hebben gedaan en hoe groot de impact van het misbruik nog altijd op haar is.
Ook de wetgever beoogt kinderen jonger dan zestien jaar vergaand te beschermen tegen blootstelling aan seksuele contacten of seksueel gedrag dat niet past binnen een normale seksuele ontwikkeling. De verdachte heeft hier onvoldoende oog voor gehad.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting neemt de rechtbank aan dat de verdachte niet de rol van ‘agressor’ had en dat het slachtoffer zelf ook enig initiatief heeft genomen tot het verrichten van seksuele handelingen. Dat doet echter, juist vanwege hetgeen hiervoor is beschreven, op geen enkele manier af aan de verantwoordelijkheid van de verdachte om oog te hebben voor de belangen van het minderjarige slachtoffer en haar in bescherming te nemen tegen precies dit soort gedrag. De verdachte heeft bij dit alles onvoldoende stilgestaan en zijn verantwoordelijkheid niet genomen. Hij heeft onvoldoende moeite gedaan de leeftijd van het slachtoffer te controleren waardoor hij niet kon bevestigen of zij wel meerderjarig was, terwijl hij daar blijkbaar wel enige twijfel over had. Desondanks heeft hij zijn eigen seksuele behoeftes vooropgesteld en toch seks met haar gehad. Hij heeft haar daartoe zelfs midden in de nacht vanuit Utrecht opgehaald en meegenomen naar zijn woning; zij stond in de late avonduren van eerste kerstdag, in de regen en zonder jas, alleen op het station en kon daar kennelijk niet zelfstandig wegkomen. Verdachte heeft op te gemakzuchtige wijze de mogelijkheid benut op deze manier vrouwelijk gezelschap op te pikken. Hij heeft daarmee misbruik gemaakt van de kwetsbare situatie waarin het slachtoffer zich bevond.
Ook is niet gebleken van enige terughoudendheid in seksuele handelingen met de minderjarige; tijdens zijn verblijf in de woning heeft hij meerdere malen en zowel vaginaal, anaal als oraal seks met haar gehad.
Met dat alles heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Dat rekent de rechtbank hem ten zeerste aan, zeker als het wordt bezien in samenhang met de onttrekking aan het ouderlijk gezag.
Daarnaast heeft hij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden gehad.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 februari 2025.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 2 april 2025, waaruit volgt dat sprake is van een beperkt verantwoordelijkheidsgevoel, beperkt probleembesef en beperkt zelfinzicht. Het recidiverisico kan volgens de reclassering niet adequaat worden ingeschat. De risicotaxatie-instrumenten wijzen op een laag recidiverisico, maar de reclassering merkt daarbij op dat de diverse beschermende factoren en de ogenschijnlijk stabiele persoonlijke situatie van de verdachte hem niet hebben kunnen weerhouden zich schuldig te maken aan de onderhavige feiten. De reclassering adviseert daarom bij veroordeling van de verdachte om hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling bij De Waag, een contactverbod met het slachtoffer en het vermijden van contact met minderjarigen op sociale media.
Gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, neemt de rechtbank dit advies over.
De op te leggen straf
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan niet worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren, en zal daaraan ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] heeft zich namens [slachtoffer] als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van
€ 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering maximaal kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, nu door het (psychisch) belaste verleden van het slachtoffer in onvoldoende mate kan worden vastgesteld welk aandeel het handelen van de verdachte heeft gehad in het ontstaan van de posttraumatische stressstoornis en andere mentale klachten van het slachtoffer, waardoor de gevolgen die het slachtoffer daarvan ondervindt niet in hun geheel aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 5.000,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 5.000,00, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 december 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 december 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 248 en 279 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van deze uitspraak gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
verkrachting in de leeftijdscategorie van twaalf tot zestien jaren, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag;
ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een
gedeelte van die straf, groot 12 (twaalf) maanden,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij
op twee jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2008, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht. De reclassering zal contact opnemen met de veroordeelde voor de eerste afspraak;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
-gedurende de proeftijd op geen enkele wijze via sociale media contact zoekt met minderjarigen en deze contacten zoveel mogelijk vermijdt. Als contacten onvermijdelijk zijn, is dit in overleg en met toestemming van de reclassering;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] deels toe tot een bedrag van € 5.000,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [slachtoffer] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 december 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Amperse, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
mr. J. Herfkens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Stevers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 april 2025.