ECLI:NL:RBDHA:2025:7079

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
669766 / HA ZA 24-608
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van betaalde vergoeding voor wijkverpleging; uitleg zorgovereenkomst; doelmatigheidsafspraak ja/nee?; beroep op maatstaven van redelijkheid en billijkheid en onvoorziene omstandigheden

In deze zaak vorderde De Wijkverpleging, een thuiszorgorganisatie, een bedrag van VGZ Zorgverzekeraar N.V. terug dat in 2020 als vergoeding voor zorg was betaald. VGZ had dit bedrag teruggevorderd omdat zij meende dat er te veel was betaald, gebaseerd op een overschrijding van een afspraak over het gemiddeld aantal uren zorg per cliënt per maand. De Wijkverpleging betwistte de terugvordering en stelde dat de overeenkomst geen grondslag bood voor deze vordering. De rechtbank oordeelde dat VGZ wel degelijk recht had op terugvordering, omdat de overeenkomst duidelijke afspraken bevatte over de zorgkosten en de ureninzet. De rechtbank wees de vorderingen van De Wijkverpleging af en stelde dat VGZ de terugvordering op basis van de overeenkomst mocht doen. De rechtbank oordeelde ook dat de terugvordering niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid, ondanks de argumenten van De Wijkverpleging over onvoorziene omstandigheden, zoals de COVID-19 pandemie. De rechtbank concludeerde dat VGZ de vordering terecht had verrekend met door De Wijkverpleging ingediende declaraties.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/669766 / HA ZA 24-608
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van
CARE BY US B.V.te Rotterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: De Wijkverpleging,
advocaat: mr. D. van Rossenberg,
tegen

1.VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V. te Arnhem,2. IZA ZORGVERZEKERAAR N.V. te Arnhem,3. N.V. ZORGVERZEKERAAR UMC te Arnhem,4. N.V. UNIVE ZORG te Arnhem,

gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: VGZ,
advocaat: mr. T.R.M. van Helmond.

1.De zaak in het kort

1.1.
VGZ heeft van De Wijkverpleging een bedrag teruggevorderd dat zij in 2020 als vergoeding van zorg aan De Wijkverpleging heeft betaald en verrekend met door De Wijkverpleging in 2024 ingediende declaraties. Volgens VGZ is in 2020 teveel betaald omdat meer in rekening is gebracht dan was overeengekomen vanwege overschrijding van een afspraak over de gemiddeld per cliënt per maand in te zetten uren. Volgens De Wijkverpleging is de terugvordering onterecht, omdat de overeenkomst tussen partijen daar geen grondslag voor biedt en het in de gegeven omstandigheden ook niet redelijk is om een bedrag terug te vorderen. Ook vindt zij dat VGZ de vordering niet mocht verrekenen. De rechtbank is het niet met De Wijkverpleging eens en wijst daarom haar vorderingen af.

2.De procedure

2.1.
In het procesdossier bevinden zich de volgende stukken:
- de dagvaarding van 8 juli 2024, met producties 1 tot en met 22;
- de conclusie van antwoord, met producties A tot en met D;
- het tussenvonnis van 30 oktober 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de bij brief van 23 juli 2025 door De Wijkverpleging overgelegde producties 23 en 24.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 februari 2025. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
2.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
De Wijkverpleging is een in 2007 opgerichte thuiszorgorganisatie die verzorgende en verplegende hulp (wijkverpleging) biedt. Dit is zorg die vergoed wordt vanuit de basisverzekering. Het gaat om zorg op maat die aan de hand van een indicatiestelling aan de cliënten van De Wijkverpleging wordt verleend.
3.2.
In 2019 heeft De Wijkverpleging voor het eerst een zorgovereenkomst voor wijkverpleging met VGZ gesloten. Deze overeenkomst had betrekking op de maanden juli 2019 tot en met december 2019. Het ging om een zogenoemd cliëntvolgend contract.
3.3.
Op 26 augustus 2019 heeft De Wijkverpleging met VGZ een zorgovereenkomst voor wijkverpleging gesloten voor het jaar 2020. Ook de overeenkomst voor 2020 is een cliëntvolgend contract. De overeenkomst is onder andere gebaseerd op de door VGZ goedgekeurde inschrijving van De Wijkverpleging en het door VGZ vastgestelde Inkoopbeleid Wijkverpleging 2020 (hierna: het inkoopbeleid).
3.4.
Uit het inkoopbeleid volgt dat VGZ drie soorten contracten hanteert:
(i) het standaardcontract, (ii) het plus-contract en (iii) het cliëntvolgend contract. Bij zowel het standaardcontract als het plus-contract geldt een zorgkostenplafond.
Voor aanbieders met een standaardcontract worden daarnaast specifieke afspraken gemaakt over het aantal klanten en de gemiddelde uren per klant. Volgens het inkoopbeleid geldt bij die contracten dat als het zorgkostenplafond is bereikt en voldaan is aan de aanbieder-specifieke afspraken, de aanbieder in overleg met VGZ een zorgstop voor nieuwe klanten kan toepassen en klanten ter bemiddeling (naar aanbieders met een plus-contract) kan doorverwijzen naar VGZ.
Een plus-contract kenmerkt zich doordat er binnen zo’n contract groei mogelijk is. De hoeveelheid groei is afhankelijk van de groei in het aantal klanten en de gemiddelde ureninzet per klant van de aanbieder. In het inkoopbeleid staat dat VGZ met aanbieders met een plus-contract in relatie tot het zorgkostenplafond afspraken maakt over de gemiddelde uren per klant (op basis van de benchmark).
Voor een cliëntvolgend contract, zoals VGZ en De Wijkverpleging hebben gesloten, komt een zorgaanbieder in aanmerking als de omzet van VGZ-verzekerden niet meer dan € 250.000 bedraagt. Bij dit soort contracten wordt geen gedifferentieerde inkoop gehanteerd (gebaseerd op een benchmark), omdat gelet op het beperkt aantal klanten statistisch geen goede conclusie kan worden getrokken over de doelmatigheid, zo volgt uit het inkoopbeleid. Ook staat in bijlage 4 bij het inkoopbeleid dat bij cliëntvolgende contracten geen zorgkostenplafonds meer worden gehanteerd.
3.5.
De tussen partijen gesloten zorgovereenkomst bestaat uit twee delen: een algemeen deel en een aanbieder-specifiek deel. In het algemene deel zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“Artikel 3 Zorgverlening
De zorgaanbieder:
(…)
6. Neemt met de ondertekening van deze overeenkomst de verantwoordelijkheid op zich voor de continuïteit van zorg en de afgesproken prestaties. Derhalve worden op voorhand geen cliënten geweigerd, bijvoorbeeld op basis van zorgzwaarte of regionale kenmerken;
(…)
Artikel 4 Continuïteit van de zorg
1. De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor de continuïteit en kwaliteit van de te leveren zorg. Dit betekent dat er 24 uur per dag beschikbaarheid van zorg moet zijn als de situatie van de cliënt daarom vraagt.
(…)
Artikel 8 Zorgkostenplafond
1. Partijen komen een zorgkostenplafond overeen zoals vermeld in de aanbieder specifieke delen van deze overeenkomst. Dit zorgkostenplafond vormt het maximum van de som van de declaraties die de zorgverzekeraar in enig jaar aan de zorgaanbieder vergoedt voor de in dat jaar geleverde zorg onder de overeenkomst. (…) Partijen maken daarnaast ook afspraken op de inzet van het gemiddeld aantal uren per verzekerde per maand voor wat betreft de inzet van wijkverpleging (…). Deze afspraken geven het maximum aan wat gemiddeld aan zorg mag worden gedeclareerd in 2020. Deze afspraken worden vastgelegd in het specifieke deel van de overeenkomst.
(…)
5. De zorgaanbieder informeert de zorgverzekeraar:
 zodra 70% van het zorgkostenplafond (…) in het eerste half jaar is bereikt, en;
 uiterlijk 1 september 2020 indien hij verwacht dat dat zorgkostenplafond zal worden overschreden. De zorgverzekeraar en de zorgaanbieder treden dan met elkaar in overleg over de maatregelen die nodig zijn om deze overschrijding te voorkomen of de gevolgen daarvan te beperken.
(…)
8. De zorgverzekeraar doet een verzoek tot terugbetaling indien sprake is van:
a. Overschrijding van het overeengekomen zorgkostenplafond.
b. Overschrijding van de doelmatigheidsafspraak op het gemiddeld aantal uren per cliënt per maand voor wijkverpleging.
c. (…)
Partijen komen overeen dat de zorgaanbieder het bedrag van de terugbetaling z.s.m. na het eerste verzoek terugbetaalt aan de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar kan de vordering ook verrekenen met al hetgeen de zorgverzekeraar aan de zorgaanbieder verschuldigd is. Verrekening is niet gebonden aan een termijn.
(…)”
3.6.
In het aanbieder-specifieke deel staat onder meer het volgende:
“Artikel 2. Cliëntvolgend contract
Zorgverzekeraar hanteert binnen deze groep geen gedifferentieerde inkoop, maar een cliëntvolgend systeem. Gezien het beperkte aantal klanten bij zorgaanbieders met een cliëntvolgend contract, kunnen wij statistisch geen goede conclusie trekken over de doelmatigheid.
Voorwaarden bij dit cliëntvolgend contract:
 De zorgverzekeraar monitort de ureninzet per consumerend verzekerde van de zorgaanbieder. Als geconstateerd wordt dat de ureninzet per consumerend verzekerde significant hoger ligt dan bij vergelijkbare gecontracteerde zorgaanbieders, dan zal de zorgverzekeraar hierover in gesprek treden met de zorgaanbieder. Uitkomst van dit gesprek kan zijn dat een afspraak wordt gemaakt over een verlaging van de ureninzet per consumerend verzekerde; zulks ter beoordeling van de Zorgverzekeraar. Als deze afspraak niet wordt gerealiseerd, dan kan de zorgverzekeraar de overeenkomst ontbinden of besluiten om voor contractjaar 2021 geen overeenkomst te sluiten met de zorgaanbieder.
 De overeenkomst is passend voor een omzet tot maximaal € 250.000,- per jaar. Indien uw omzet zich gedurende het jaar 2020 zo ontwikkelt dat u daar boven komt dan bieden wij u voor 2021 een standaardovereenkomst aan. Op dat moment maken wij met u afspraken over het zorgkostenplafond. Daarnaast maken wij afspraken met u over het aantal klanten en de gemiddelde kosten per klant.
 Wij maken geen afspraken met u over bekostigingsexperimenten anders dan integrale prestatie.
Artikel 3 Voorwaarden voor zorgverlening
De zorgaanbieder:
(…)
6. staat garant voor levering van zorg in de postcodegebieden waarvoor de zorgaanbieder zich bij de inschrijving heeft opgegeven. Daarbij verwachten we van de zorgaanbieder een proactieve houding om eventuele knelpunten m.b.t. zorgverlening in deze gebieden inzichtelijk te hebben. De zorgverlener verandert het overeengekomen werkgebied niet zonder instemming van de zorgverzekeraar. Indien de zorgverzekeraar akkoord gaat met de wijziging kan dit gevolgen hebben voor de hoogte van het vastgestelde zorgkostenplafond. (…)
(…)
Artikel 5. Specifieke vormen van zorg
Uw organisatie wordt gecontracteerd voor de volgende vormen van zorg. U voldoet aan de eisen zoals gesteld in het inkoopplan en zoals door u aangegeven bij de inschrijving in Vecozo.
Artikel 6 Zorgkostenplafond 2020 en productieafspraak
Het zorgkostenplafond voor verpleging en verzorging 2020 is inclusief alle vormen van zorg zoals vermeld in artikel 5. Voor dit bedrag levert u gemiddeld het overeengekomen aantal uren zorg per maand voor het overeengekomen aantal cliënten.
Zorgkostenplafond €
Cliënten / maand aantal
Uren zorg / maand aantal 20,5 gemiddeld per cliënt”
3.7.
Op 26 juli 2022 heeft VGZ De Wijkverpleging een brief gestuurd met als onderwerp ‘Doelmatigheid V&V 2020’. In de brief schrijft VGZ dat uit declaratiegegevens van de zorgverzekeraars is gebleken dat De Wijkverpleging het maximumbedrag van het zorgkostenplafond heeft overschreden. VGZ verzoekt De Wijkverpleging het te veel betaalde bedrag van € 67.266,20 terug te betalen. Bij de brief is onderstaande factuurspecificatie gevoegd.
3.8.
In reactie hierop heeft De Wijkverpleging VGZ laten weten dat in haar ogen de terugvordering niet juist en niet redelijk is en geen stand kan houden. Vervolgens hebben partijen over en weer brieven gestuurd waarin zij beide hun standpunten handhaven. Niettemin heeft VGZ naar aanleiding van enkele door De Wijkverpleging geuite specifieke bezwaren de vordering naar beneden bijgesteld:
  • Nadat uit een analyse van de door De Wijkverpleging geleverde uren zorg naar voren kwam dat De Wijkverpleging een zwaardere cliëntpopulatie heeft gehad dan waar in de afspraak rekening mee is gehouden, heeft VGZ het terug te vorderen bedrag verlaagd naar € 56.468,21;
  • Door verhoging van het coulancepercentage dat door VGZ aan de zorgaanbieders is toegekend in verband met de (gevolgen van de) COVID-19 pandemie van 10% naar 25% is het terug te vorderen bedrag verlaagd naar € 47.056,84.
3.9.
De Wijkverpleging heeft ook nog een aantal complexe zorgdossiers aan (de medisch adviseurs van) VGZ voorgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat er in 2020 meerdere cliënten zijn geweest met een zware zorgvraag. Volgens De Wijkverpleging moeten twee van deze cliënten bij de beoordeling van de naleving van de doelmatigheidsafspraak buiten beschouwing worden gelaten. De beoordeling van de dossiers van deze cliënten heeft niet geleid tot bijstelling van de vordering, omdat volgens VGZ de aangeleverde documenten onvoldoende onderbouwd en navolgbaar zijn om te concluderen dat deze cliënten buiten de afrekening over het jaar 2020 moeten worden gehouden.
3.10.
VGZ heeft de door haar gestelde (verlaagde) vordering uit hoofde van de afrekening over het jaar 2020 vanaf maart 2024 verrekend met door De Wijkverpleging ingediende declaraties. De vordering is daarmee volledig voldaan.

4.Het geschil

4.1.
De Wijkverpleging vordert – samengevat en na wijziging van haar eis tijdens de mondelinge behandeling – dat de rechtbank VGZ, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 47.056,83, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en de proceskosten.
4.2.
De Wijkverpleging stelt ter onderbouwing van deze vordering dat (i) er geen (contractuele) grondslag voor VGZ is om de vordering op te kunnen baseren, (ii) de redelijkheid en billijkheid en/of onvoorziene omstandigheden aan terugvordering in de weg staan en (iii) niet voldaan is aan de wettelijke vereisten voor verrekening.
4.3.
VGZ voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de Wijkverpleging, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van De Wijkverpleging, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van De Wijkverpleging in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Grondslag terugvordering
5.1.
De primaire stelling van De Wijkverpleging is dat de tussen partijen gesloten overeenkomst geen grondslag biedt voor de terugvordering door VGZ van het door haar gestelde te veel uitgekeerde bedrag. Bij de beoordeling van die stelling komt het in de kern aan op beantwoording van de vraag hoe het overeengekomen urenaantal van 20,5 uur per cliënt per maand in artikel 6 van het aanbieder-specifieke deel van de overeenkomst moet worden gezien. Volgens De Wijkverpleging is het een streefgetal dat, als het wordt behaald, kan leiden tot een beloning, zoals toekenning van een hoger tarief. VGZ stelt zich daarentegen op het standpunt dat sprake is van een (met het oog op het verlenen van doelmatige zorg gestelde) harde bovengrens die bij overschrijding leidt tot een terugvordering. De rechtbank volgt de uitleg die VGZ aan de afspraak geeft. Waarom zij vindt dat die uitleg moet worden gevolgd, wordt hierna toegelicht.
5.2.
In artikel 8 van het algemene deel van de zorgovereenkomst staat dat VGZ en De Wijkverpleging in het specifieke deel van de overeenkomst afspraken maken over (i) de maximum som aan declaraties die de zorgverzekeraar in een jaar vergoedt voor in dat jaar overeengekomen geleverde zorg (het zorgkostenplafond) en (ii) het gemiddeld aantal uren per verzekerde per maand voor de inzet van wijkverpleging. Die afspraken geven het maximum aan wat gemiddeld aan zorg mag worden gedeclareerd in 2020, zo bepaalt datzelfde artikel. Deze tekst gelezen in combinatie met het in artikel 6 (Zorgkostenplafond 2020 en productieafspraak) van het specifieke deel vastgelegde urenaantal van 20,5, sluit aan bij de uitleg die VGZ geeft aan de urenafspraak. Dat geen zorgkostenplafond is overeengekomen doet daar niet aan af.
5.3.
De Wijkverpleging betoogt dat die (tekstuele) uitleg niet juist is omdat uit het inkoopbeleid en de overeenkomst zelf volgt dat bij een cliëntvolgend contract niet is beoogd (doelmatigheids)afspraken te maken over een afrekening op de gemiddelde ureninzet per cliënt. In het inkoopbeleid staat immers dat gelet op het beperkt aantal cliënten bij een aanbieder met een cliëntvolgend contract geen conclusies over doelmatigheid kunnen worden getrokken. De rechtbank volgt De Wijkverpleging daarin niet.
5.4.
In het inkoopbeleid en artikel 2 van het specifieke deel van de overeenkomst staat dat het
statistischgezien niet mogelijk is om doelmatigheidsconclusies te trekken. Daarmee wordt gerefereerd aan het systeem van gedifferentieerd inkoop dat bij standaard en plus-contracten wordt toegepast. Dat is, zo heeft VGZ tijdens de zitting toegelicht en volgt ook uit het inkoopbeleid, inkoop met toepassing van een benchmark, een systematische vergelijking van zorgaanbieders. Op basis van de uitkomsten van de (verfijnde) benchmark wordt de aanbieder in een bepaalde categorie met bijbehorende tarieven en volumes ingedeeld. Dat deze wijze van inkoop niet bij aanbieders met een cliëntvolgend contract wordt gebruikt, wil niet zeggen dat het bij een dergelijk contract helemaal niet mogelijk is om te sturen op doelmatigheid en om daarover (maximum) afspraken te maken. In de systematiek van de door VGZ gehanteerde contracten zijn daar ook verder geen aanwijzingen voor te vinden.
5.5.
Uit de overeenkomst en de daaraan voorafgaand verstrekte informatie blijkt dat ook bij een cliëntvolgend contract het leveren van doelmatige zorg uitgangspunt is en dat daarbij gestuurd wordt op uren. Ook bij overeenkomsten met aanbieders met een cliëntvolgend contract is in het algemeen deel een bepaling hieromtrent opgenomen met een verwijzing naar het aanbieder-specifieke deel van de overeenkomst (artikel 8 lid 1). De Wijkverpleging had dit bovendien kunnen afleiden uit de e-mail van VGZ van 22 mei 2019. Daarin schrijft VGZ: “
Ik zie dat u aanzienlijk minder doelmatige zorg levert dan de door ons gecontracteerde Medische kindzorg aanbieders, uw gemiddelde kosten liggen tweemaal zo hoog en uw gemiddelde ureninzet zelfs driemaal zo hoog. Dat betekent als ik u zou contracteren er een forse realistische doelmatigheidsdoelstelling gesteld zal worden. (…)”. Dat deze e-mail betrekking had op het contract dat in 2019 met VGZ is gesloten en specifiek op medische kindzorg laat onverlet dat daaruit blijkt dat de gemiddelde ureninzet een belangrijk onderdeel van een met VGZ te sluiten overeenkomst voor wijkverpleging (waarvan medische kindzorg onderdeel uitmaakt) is. In het contract voor 2019 was ook een urenafspraak opgenomen. Van een hogere gemiddelde ureninzet was toen echter geen sprake.
Uit de in artikel 2 van het specifieke deel onder de eerste bullet point vermelde voorwaarde volgt ook dat de ureninzet van De Wijkverpleging gedurende het jaar continu wordt vergeleken met de ureninzet van vergelijkbare andere aanbieders en dat die vergelijking kan leiden tot een afspraak over een verlaging van de gemiddelde ureninzet per cliënt. Dat (alleen) die (incidentele) afspraak als een doelmatigheidsafspraak moet worden gezien, ligt gelet op het bepaalde in lid 1 van artikel 8 van het algemeen deel en artikel 6 van het specifieke deel niet voor de hand. Met VGZ is de rechtbank van oordeel dat dit als een op zichzelf staande bepaling moet worden gezien, te meer nu in de bepaling zelf staat dat schending van de daarin bedoelde afspraak niet leidt tot een terugvordering maar tot ontbinding van de overeenkomst of het mislopen van een overeenkomst voor het volgend contractjaar. Dit strookt niet met de in artikel 8 lid 8 van het algemeen deel genoemde rechtsgevolgen van schending van de doelmatigheidsafspraak. Uit artikel 2 (of enige andere bepaling) van het specifiek deel blijkt bovendien niet dat met het daarin bepaalde is beoogd af te wijken van een of meerdere artikelen uit het algemeen deel van de overeenkomst.
5.6.
Tegen deze achtergrond heeft De Wijkverpleging naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat zij gerechtvaardigd in de veronderstelling mocht verkeren dat de urenafspraak ‘slechts’ diende als richtsnoer en dat zij de terugvordering niet hoefde te verwachten. Daarvoor bieden het inkoopbeleid en de overeenkomst zelf onvoldoende objectieve aanknopingspunten. Ook is niet gebleken van bij de totstandkoming of uitvoering van de overeenkomst door VGZ gedane mededelingen die daarop wijzen.
5.7.
Dit betekent dat VGZ, nu als uitgangspunt geld dat sprake is van een harde (doelmatigheids)afspraak over de gemiddelde ureninzet per cliënt, een verzoek tot terugbetaling van het teveel aan gedeclareerde en uitbetaalde zorg mocht doen. De grondslag daarvoor kan worden gevonden in artikel 8 lid 8 onder b van het algemeen deel van de overeenkomst.
Redelijkheid en billijkheid/ onvoorziene omstandigheden
5.8.
De vraag die vervolgens voor ligt is of, zoals De Wijkverpleging stelt, het verzoek tot terugbetaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:2/6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW)) en/of de mogelijkheid om dat verzoek te doen op grond van onvoorziene omstandigheden niet ingeroepen had mogen worden (artikel 6:258 lid 1 BW). De rechtbank beantwoordt die vraag op grond van het hiernavolgende ontkennend.
5.9.
De Wijkverpleging heeft ter onderbouwing van haar stelling gewezen op drie omstandigheden die maken dat de terugvordering, ook als daarvoor een contractuele grondslag bestaat, onaanvaardbaar is. Zij noemt:
  • i) de rol van de indicatiesteller; de indicatiesteller bepaalt de individuele zorgbehoefte van cliënten en daarmee de omvang van de door De Wijkverpleging te leveren zorg,
  • ii) de zorgvraag van de cliënten van De Wijkverpleging; cliënten van De Wijkverpleging hebben gemiddeld genomen een zwaardere zorgbehoefte als gevolg van de specifieke zorg die zij aanbiedt;
  • iii) de contractuele bepalingen (artikel 3 lid 6 en artikel 4 van het algemeen deel en artikel 3 lid 6 van het specifieke deel); op grond van de overeenkomst mag De Wijkverpleging nieuwe cliënten niet weigeren en is zij verplicht om de geleverde zorg te continueren en garant te staan voor de levering van zorg in de opgegeven postcodegebieden.
Deze (combinatie van) omstandigheden maken volgens De Wijkverpleging dat het voor haar niet mogelijk is om te sturen op het gemiddeld aantal uren aan thuiszorg dat per maand aan cliënten wordt geleverd.
5.10.
Door VGZ is gemotiveerd betwist dat het voor De Wijkverpleging onmogelijk is om grip te houden op de gemiddelde ureninzet. Volgens haar is de lezing die De Wijkverpleging aan de door haar genoemde contractuele bepalingen geeft gebaseerd op interpretatiefouten. Die lezing komt er – zo begrijpt de rechtbank – kort gezegd op neer dat De Wijkverpleging geen cliënten met een zwaardere zorgvraag (en daarmee meer zorguren) mag weigeren, zodat zij niet in staat is om ervoor te zorgen dat zij gemiddeld minder uren aan een cliënt besteedt. Zij moet alle cliënten de voor hem/haar geïndiceerde zorg leveren. Volgens VGZ is de dat niet de strekking van de bepalingen. Maar ook als de lezing van De Wijkverpleging wordt gevolgd, geldt dat De Wijkverpleging niet inzichtelijk heeft gemaakt dat zij in 2020 daadwerkelijk is geconfronteerd met de situatie waarin zij ter voorkoming van overschrijding van de urenafspraak nieuwe cliënten met een zwaardere zorgvraag eigenlijk niet kon aannemen, maar daar gelet op de contractuele afspraken wel toe gehouden was. Stukken waaruit dat blijkt heeft zij niet overgelegd. Zij heeft in ieder geval niet in 2020 bij VGZ aan de bel getrokken over de zwaarte van de zorgvraag van haar cliënten en de gevolgen daarvan.
5.11.
De rechtbank neemt daarnaast in aanmerking dat VGZ (achteraf) heeft onderkend dat De Wijkverpleging in 2020 een zwaardere cliëntpopulatie heeft gehad en, zo begrijpt de rechtbank, de overeengekomen gemiddelde ureninzet voor dat jaar in verband daarmee naar boven heeft bijgesteld. Dit heeft geleid tot verlaging van de terugvordering. De rechtbank ziet onvoldoende grond om te oordelen dat met deze bijstelling onvoldoende is tegemoetgekomen aan de zwaarte van de zorgvraag in 2020.
Uit de correspondentie die tussen partijen heeft plaatsgevonden kan worden afgeleid dat de verleende palliatief terminale zorg (PTZ) reden zou kunnen zijn voor een nadere herziening van de berekening van de naleving van de urenafspraak, en dat die herziening uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden. Volgens VGZ komt dat omdat op basis van de beoordeelde dossiers van patiënten aan wie die zorg is verleend, niet kon worden vastgesteld dat de hogere ureninzet noodzakelijk was en de zorg niet verlicht had kunnen worden door bijvoorbeeld de inzet van mantelzorgers. Zij heeft, met andere woorden, niet kunnen beoordelen of de zorg doelmatig is geweest. Ook niet na de door De Wijkverpleging gegeven nadere toelichting. De Wijkverpleging heeft in deze procedure nagelaten (voldoende) toe te lichten waarom VGZ dit standpunt in redelijkheid niet kan innemen. De verwijzing naar het door VGZ zelf in het inkoopbeleid als uitgangspunt genoemde aantal van 12,6 uur zorg per dag voor PTZ-cliënten is daarvoor onvoldoende. Die relatief zware zorgvraag van PTZ-cliënten is op zichzelf kennelijk geen reden om de aan deze patiënten verleende uren zorg bij de berekening van de naleving van de urenafspraak buiten beschouwing te laten. Gelet hierop had van De Wijkverpleging mogen worden verwacht dat zij duidelijk zou maken waarom het redelijk is om dat in haar geval wel te doen.
5.12.
Bij deze stand van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank niet geconcludeerd worden dat het op basis van de door De Wijkverpleging genoemde omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om haar aan de urenafspraak te houden en haar te confronteren met een verzoek tot terugbetaling van de vergoeding voor door haar verleende zorg.
5.13.
Voor zover De Wijkverpleging meent dat de terugvordering onaanvaardbaar is, omdat VGZ zelf haar uit artikel 2 van het specifieke deel onder de eerste bullet point vermelde verplichting om met De Wijkverpleging in gesprek te treden niet heeft nageleefd, treft ook dit geen doel. Deze verplichting is aan de orde als wordt geconstateerd dat de ureninzet per consumerend verzekerde significant hoger ligt dan bij vergelijkbare gecontracteerde zorgaanbieders. Dat die situatie zich in dit geval voordeed is niet gebleken. Een ureninzet die hoger is dan de overeengekomen gemiddelde ureninzet, brengt niet automatisch met zich dat ook sprake is van een ureninzet die
significanthoger is dan de ureninzet van vergelijkbare aanbieders.
5.14.
De Wijkverpleging heeft in het kader van haar beroep op artikel 6:258 lid 1 BW gewezen op de Covid-19 pandemie. Die pandemie is volgens haar een onvoorziene omstandigheid die maakt dat VGZ zich niet op de contractuele terugvorderingsmogelijkheid kan beroepen. Zij wijst erop dat als gevolg van de pandemie er een enorme toestroom is geweest van cliënten met een intensieve zorgbehoefte. Door desondanks vast te houden aan de doelmatigheidsafspraak handelt VGZ in strijd met de gerechtvaardigde belangen van De Wijkverpleging en de verzekerden van VGZ die in deze periode zorg hebben ontvangen, aldus De Wijkverpleging.
5.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat 2020 een ingewikkeld, bijzonder en impactvol jaar is geweest voor aanbieders van thuiszorg en dus ook voor De Wijkverpleging. Het door De Wijkverpleging aangehaalde onderzoek van de Universiteiten van Maastricht en Amsterdam en de Hogeschool Utrecht onderstreept dat. Uit de resultaten van dat onderzoek blijkt echter ook dat, zoals VGZ terecht opmerkt, de pandemie niet alleen negatieve effecten heeft gehad op de zorgvraag van de cliënten van aanbieders van wijkverpleging, maar ook positieve. Ook in de wijkverpleging werd zorg afgeschaald. VGZ heeft er daarnaast op gewezen dat het andere aanbieders van wijkverpleging ondanks de veranderende zorgvraag wel is gelukt om in 2020 de overeengekomen urenafspraak na te leven. Daar komt bij dat VGZ in verband met de gevolgen van de pandemie aan de bij haar gecontracteerde aanbieders een coulancekorting heeft verleend. In het geval van De Wijkverpleging bedroeg die korting (uiteindelijk) 25%. Gelet hierop heeft De Wijkverpleging onvoldoende onderbouwd dat in haar geval de maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de weg staan aan ongewijzigde instandhouding van de terugvorderingsmogelijkheid uit de zorgovereenkomst. Dat VGZ ‘slechts’ een coulancekorting van 25% heeft toegepast, rechtvaardigt die conclusie niet. Niet is gebleken dat de urenoverschrijding enkel het gevolg is van de Covid-19 pandemie en dat aldus het financieel nadeel niet gelijk over partijen verdeeld is.
Verrekening
5.16.
VGZ heeft haar vordering uit hoofde van de overschrijding van de urenafspraak – na aankondiging daarvan – verrekend met de door De Wijkverpleging ingediende declaraties voor geleverde zorg. De Wijkverpleging stelt zich op het standpunt dat VGZ daartoe niet bevoegd was, omdat niet voldaan is aan de in artikel 6:127 BW genoemde vereisten voor verrekening en het beroep op verrekening moet worden beperkt door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Ook dit standpunt volgt de rechtbank niet.
5.17.
Op grond van artikel 6:127 BW bestaat een bevoegdheid tot verrekening als (i) sprake is van wederkerig schuldenaarschap, (ii) de prestatie van de wederpartij en de schuld van de schuld van de debiteur gelijksoortig zijn, (iii) de debiteur bevoegd is tot betaling van zijn eigen schuld en (iv) de debiteur de betaling van zijn vordering kan afdwingen.
5.18.
Volgens De Wijkverpleging was verrekening niet mogelijk, omdat VGZ geen opeisbare vordering heeft. Hiervoor heeft de rechtbank echter al overwogen dat VGZ het door haar te veel betaalde bedrag aan gedeclareerde zorg wegens overschrijding van de urenafspraak op grond van de overeenkomst terug kan vorderen. Dat VGZ een vordering op De Wijkverpleging heeft staat daarmee vast. Die vordering is bovendien opeisbaar, nu de overeenkomst bepaalt dat de zorgaanbieder het bedrag “zo spoedig mogelijk” terugbetaalt. Weliswaar staat daarin geen exacte termijn, maar gelet op de gebruikte zinssnede acht de rechtbank de door VGZ gestelde betalingstermijn van 28 dagen alleszins redelijk. Uiteindelijk heeft De Wijkverpleging zelfs tot maart 2024 de tijd gekregen om het bedrag terug te betalen.
5.19.
De hoogte van de vordering blijkt uit de door VGZ aan De Wijkverpleging toegestuurde factuurspecificatie en de nadien gecommuniceerde aanpassingen daarvan. VGZ heeft in de brief van 16 februari 2023 (productie 8B bij dagvaarding) stapsgewijs toegelicht waarom de door haar uitgevoerde analyses ertoe hebben geleid dat de aanvankelijke vordering is verlaagd naar € 56.468,21. De Wijkverpleging heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op basis waarvan de uitkomst van de analyses in twijfel moet worden getrokken.
Vervolgens heeft VGZ de vordering nog een keer verlaagd door toepassing van een hoger coulancepercentage. Na deze verlaging resteerde een vordering van € 47.056,84. Het is die vordering die VGZ heeft verrekend. Met VGZ is de rechtbank van oordeel dat VGZ niet inzichtelijk hoeft te maken waarom zij heeft gekozen voor een percentage van 25%, nu het – zo volgt al uit de benaming – gaat om een korting die onverplicht is toegepast.
5.20.
Dat niet is voldaan aan de overige wettelijke vereisten voor verrekening heeft De Wijkverpleging niet gesteld.
5.21.
Haar beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in dit verband, onderbouwt De Wijkverpleging door erop te wijzen dat haar liquiditeitspositie niet positief te noemen is en dat de verrekening tot gevolg heeft dat zij grote moeite heeft om haar zorgverleners uit te betalen. Deze onderbouwing heeft zij niet geconcretiseerd, zodat de rechtbank al om die reden aan het beroep van De Wijkverpleging voorbijgaat.
Slotsom
5.22.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van De Wijkverpleging zullen worden afgewezen.
5.23.
Omdat De Wijkverpleging in het ongelijk is gesteld, moet zij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VGZ worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × tarief IV à € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
5.495,00
5.24.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als gevorderd.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van De Wijkverpleging af,
6.2.
veroordeelt De Wijkverpleging in de proceskosten van € 5.495,00, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als De Wijkverpleging niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt De Wijkverpleging tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.
type: 2341