ECLI:NL:RBDHA:2025:7112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
NL24.44418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser had een asielaanvraag ingediend op 18 maart 2023, maar de minister had niet tijdig beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de beslistermijn rechtmatig heeft verlengd. De beslistermijn begon op het moment dat Nederland verantwoordelijk werd voor de aanvraag, wat op 2 december 2023 was. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiser, die op 28 oktober 2024 was ingediend, prematuur was, omdat de beslistermijn pas op 2 maart 2025 eindigde. Hierdoor is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden aan eiser. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44418

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvraag van 18 maart 2023.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en sluit hierbij het onderzoek. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk?
2. De minister moet uiterlijk binnen zes maanden na het ontvangen van de aanvraag beslissen. [2] De minister heeft de beslistermijn met negen maanden verlengd. [3] De beslistermijn vangt aan op het moment dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de aanvraag. [4] Eiser heeft de minister gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. [5] Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld. [6]
3. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld dat de minister de beslistermijn rechtmatig heeft verlengd. [7] Eiser heeft de aanvraag ingediend op 18 maart 2023. Uit de stukken in het dossier blijkt dat Nederland met ingang van 2 december 2023 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De beslistermijn eindigde in het geval van eiser op 2 maart 2025.
4. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 28 oktober 2024 te vroeg en dus prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de voorwaarden voor een ontvankelijk beroep.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De minister hoeft de proceskosten niet aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw.
4.Artikel 42, zesde lid, van de Vw.
5.Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a van de Awb.
6.Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b van de Awb.