ECLI:NL:RBDHA:2025:7129
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvragen van Roma-burgers uit Noord-Macedonië wegens gebrek aan gegronde vrees voor vervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij twee Roma-burgers uit Noord-Macedonië betrokken waren. De eisers, een man en een vrouw, hadden asiel aangevraagd op basis van hun afkomst en de problemen die zij in hun thuisland ondervonden. De minister van Asiel en Migratie had hun aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond, wat leidde tot beroep bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 28 maart 2025 zijn de eisers en hun gemachtigde niet verschenen, terwijl de minister zich wel liet vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft de beroepen beoordeeld aan de hand van de argumenten van de eisers en de bestreden besluiten van de minister. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van de eisers over hun asielmotieven geloofwaardig zijn, maar dat er geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade is aangetoond. Noord-Macedonië wordt in het algemeen beschouwd als een veilig land van herkomst, ook voor Roma. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun specifieke situatie hen in aanmerking zou moeten doen komen voor asiel. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvragen in stand blijft. De eisers krijgen geen proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de medische situatie van de eiser en de problemen met jongeren in hun omgeving, maar heeft geconcludeerd dat deze geen reden vormen voor asiel. De rechtbank heeft de eisers erop gewezen dat het aan hen is om aan te tonen dat Noord-Macedonië voor hen persoonlijk niet veilig is, wat zij niet hebben gedaan. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eisers hebben de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.