ECLI:NL:RBDHA:2025:7142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
NL24.36796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Pakistaanse homoseksuele man met beroep tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eiser, een Pakistaanse man die asiel heeft aangevraagd, behandeld. Eiser heeft op 18 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze is op 26 augustus 2024 afgewezen door de minister van Asiel en Migratie. Eiser stelt dat hij in Pakistan vanwege zijn homoseksuele geaardheid wordt bedreigd en heeft een verleden van asielaanvragen in andere Europese landen. De rechtbank heeft op 15 april 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig zijn, maar dat zijn homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig wordt geacht. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en bevestigt het terugkeerbesluit naar Pakistan, maar constateert een procedureel gebrek in de ondertekening van het bestreden besluit, wat leidt tot een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36796

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Verheugd).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1
Eiser heeft op 18 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend in Nederland.
1.2
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 26 augustus 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.3
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, T.J. Hussain als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1991 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Eiser stelt in mei 2014 Pakistan te hebben verlaten en vervolgens via Iran en Turkije naar Griekenland te zijn gereisd en daar het grondgebied van de Europese Unie binnen te zijn gekomen. Eiser heeft eerder asielaanvragen ingediend in Duitsland en Frankrijk. Ondanks een geaccepteerde Dublinclaim is eiser niet tijdig aan de Franse autoriteiten overgedragen en is zijn asielaanvraag opgenomen in de nationale procedure.
2.1
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Pakistan te vrezen heeft vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Eiser stelt dat hij in Pakistan een relatie heeft gehad met een zekere [naam 1] , dat zij betrapt zijn door diens familie en dat zij beiden mishandeld zijn. Eiser en [naam 1] zijn toen samen naar Iran gevlucht, waar zij ook problemen hebben ervaren. Eiser en [naam 1] zijn uit elkaar gegaan en alleen eiser heeft toen de grens naar Turkije overgestoken. [naam 1] is teruggegaan en is vervolgens omgekomen bij een auto-ongeluk. Bij terugkeer naar Pakistan vreest eiser voor de represailles en bedreiging van de familie van [naam 1] , die eiser verantwoordelijk houden en zijn dood willen wreken. Eiser stelt in Frankrijk een homoseksuele relatie met een zekere [naam 2] gehad te hebben en inmiddels door zijn moeder verplicht te zijn verloofd met een jongere vrouw, genaamd [naam 3] . Eiser wenst met haar te trouwen, een gezin te stichten en samen te leven in Nederland.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Homoseksuele geaardheid;
Problemen vanwege homoseksuele geaardheid.
3.1
De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser zijn geloofwaardig geacht.
3.2
De homoseksuele geaardheid en de problemen die eiser daarmee stelt te hebben gehad zijn ongeloofwaardig geacht door verweerder. Zo heeft verweerder ten aanzien het thema ‘privéleven’ van de LHBTI-werkinstructie [1] tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig verklaard heeft over de bekendheid van zijn verloofde met zijn homoseksualiteit, dat eiser ongerijmd verklaard heeft over het voorzetten van homoseksuele relaties binnen het huwelijk met [naam 3] en oppervlakkig verklaard heeft over de bewustwording dat hij op jongens valt. Daarnaast heeft eiser onvoldoende inzicht geboden in zijn gevoelens voor en het ontwikkelen van relaties met [naam 1] en [naam 2] . Ook tegengeworpen is dat eiser ongeloofwaardig en ongerijmd verklaard heeft over de kennis van de LHBTI-gemeenschap in Pakistan en Nederland en tegenstrijdig en niet inzichtelijk verklaard heeft over discriminatie, repressie en vervolging van homoseksualiteit in Pakistan. Ten aanzien van de problemen vanwege de homoseksuele geaardheid heeft verweerder tegengeworpen dat eiser wisselend verklaard heeft over de mishandelingen na de betrapping met [naam 1] en ongeloofwaardig verklaard heeft over de bedreigingen door de familie van [naam 1] .
3.3
Op basis van de geloofwaardig geachte elementen heeft verweerder geen gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [2] aannemelijk geacht. De asielaanvraag is afgewezen als ongegrond en aan eiser is een terugkeerbesluit naar Pakistan met een vertrektermijn van 4 weken opgelegd.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep de volgende gronden aan.
4.1
Verweerder heeft in de bestreden besluitvorming onvoldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser, die laagopgeleid is en afkomstig uit een land waar homoseksualiteit strafbaar en een taboe is. Eiser stelt dat verweerder met de enkele verwijzing naar de werkinstructie niet voldoende rekenschap heeft afgelegd over het betrekken van eisers opleidingsniveau bij de beoordeling van de verklaringen. Ook is verweerder ten aanzien van het referentiekader niet ingegaan op de cultuur waaruit hij afkomstig is en de omstandigheid dat eiser zich in Pakistan altijd terughoudend heeft moeten opstellen. Dit verklaart ook de geconstateerde problemen rondom het meewerken aan het gehoor door de tolk, nu dit voortkwam uit de moeite die eiser had met het verklaren over zijn geaardheid.
4.2
Ten aanzien van de kennis over de LHBTI-gemeenschap in Pakistan heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat van eiser verwacht mag worden dat hij meer kennis mag hebben, omdat hij belijdend moslim is en in Pakistan is opgegroeid. Dit houdt volgens eiser geen stand, omdat ook het christendom in Nederland afkeurend is naar homoseksualiteit en dat niet maakt dat mensen in Nederland meer of minder weten van de LHBTI-gemeenschap hier dan in Pakistan.
4.3
Ook kan eiser niet volgen dat hem is tegengeworpen dat zijn verklaringen over de relatie met [naam 1] ongeloofwaardig zijn gevonden of dat deze te weinig inzicht bieden, nu dit een persoonlijke opvatting van eiser over zijn relatie betreft. Het enkele feit dat hij opgegroeid is in een land waar homoseksualiteit niet geaccepteerd wordt, maakt nog niet dat hij zelf daar zijn eigen gedachten over kan hebben.
4.4
Verder heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser niet bij zijn eerdere asielaanvraag in Frankrijk over zijn homoseksualiteit heeft verklaard. Verweerder heeft in deze besluitvorming onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke situatie van eiser in Frankrijk. Eiser was angstig om over zijn homoseksualiteit uit te komen, mede omdat hij in de opvang met meerdere mensen op de kamer lag die dat niet accepteerden. Ook verwijst eiser in dit kader naar een uitspraak van de Verwaltungsgericht Arnsberg uit Duitsland, zaaknummer 12L190/19.A. Daaruit blijkt volgens eiser een mogelijke schending van artikel 3 EVRM, omdat asielzoekers in Frankrijk een hoog niveau van persoonlijk initiatief moeten nemen om toegang te krijgen tot de opvang en andere voorzieningen.
4.5
Ook is ten onrechte tegengeworpen dat de verloofde van eiser denkt dat zijn homoseksualiteit van tijdelijke aard is. Eiser heeft dit namelijk niet zelf direct aan haar verklaard, maar zij is hiervan overtuigd, omdat dit door haar familie zo aan haar verteld is.
4.6
Tot slot voert eiser aan dat bij hem recentelijk hepatitis B geconstateerd is, een geslachtsziekte die bij homoseksuelen voorkomt, en wijst daarbij op medische stukken van de arts seksuele gezondheid.
5. In het verweerschrift en op de zitting heeft verweerder gemotiveerd gereageerd op de beroepsgronden en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ondertekening bestreden besluit
6. Met ingang van 2 juli 2024 is de bevoegde Nederlandse autoriteit voor besluiten op asielaanvragen gewijzigd van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit van 26 augustus 2024 ten onrechte is genomen en ondertekend namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek. De rechtbank is van oordeel, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie [3] van de hoogste bestuursrechter, dat dit gebrek gepasseerd kan worden met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beschikking is namelijk ondertekend door een ambtenaar die daartoe bevoegd was en niet gesteld of gebleken is dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.
Referentiekader
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de bestreden besluitvorming voldoende rekening gehouden met het gestelde referentiekader van eiser. Zo is eiser aan de start van de gehoren gevraagd of hij zich geestelijk in staat voelde om gehoord te worden die dag [4] , om aan te geven als hij tijdens het gehoor ergens moeite mee heeft [5] en dat hij om welke reden dan ook om een pauze kan vragen [6] . Ook is eiser de gelegenheid geboden om zijn asielrelaas in eigen woorden te vertellen [7] , heeft de hoormedewerker uit zichzelf aanvullende vragen gesteld [8] , desgevraagd uitleg en verduidelijking gegeven [9] , en is aan het einde van het gehoor gevraagd of eiser alles goed begrepen heeft en of er nog op- of aanmerkingen waren op de werkwijze van de tolk en de hoormedewerker [10] . De stelling in beroep dat verweerder onvoldoende rekening gehouden heeft gehouden met de culturele achtergrond en afkomst van eiser, namelijk dat homoseksualiteit in Pakistan taboe en strafbaar is, is niet met concrete aanwijzingen uit het gehoor onderbouwd en wordt dan ook niet gevolgd. Niet gesteld of gebleken is dat de hoormedewerker ongevoelig of onbegripvol heeft gereageerd op de antwoorden van eiser. Daarbij blijkt uit het verslag dat de hoormedewerker bij weerstanden of vaagheden in het gesprek juist heeft doorgevraagd en ruimte heeft gelaten aan eiser om zijn eigen verhaal te doen en de tijd te nemen om zich te kunnen uitdrukken. Ook ten aanzien van het opleidingsniveau zijn uit de verslagen van de gehoren geen voorvallen gesteld of gebleken die erop wijzen dat daarmee geen rekening is gehouden. Als eiser aangaf de vraag niet te begrijpen of als de hoormedewerker de indruk kreeg dat de vraag niet werd begrepen of adequaat werd beantwoord, is hierop doorgevraagd totdat er wederzijds begrip was. Van onzorgvuldig horen, al dan niet in strijd met de werkinstructie, is niet gebleken. De beroepsgronden slagen niet.
Homoseksuele geaardheid
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig wordt geacht.
8.1
In dit standpunt heeft verweerder betekenis mogen toekennen aan de tegenstrijdige verklaringen van eiser over de vraag of zijn verloofde afweet van zijn gestelde geaardheid en of zij die geaardheid ook accepteert. Verweerder heeft mogen tegenwerpen dat deze tegenstrijdigheid afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen. Ook mocht verweerder tegenwerpen dat eiser ongerijmd verklaard heeft over het voorzetten van homoseksuele relaties tijdens het huwelijk. In dit kader mocht verweerder tegenwerpen dat het ongerijmd is dat eiser enerzijds verklaard heeft dat hij zijn bloedlijn wil voorzetten, een gezin wil stichten met zijn verloofde en verwacht dat zijn homoseksuele interesse zal afnemen, maar dat hij tegelijk verklaard heeft dat hij juist in Nederland wil blijven om homoseksuele relaties naast zijn huwelijk voort te zetten. Verweerder mocht tegenwerpen dat eiser hiermee geen inzicht heeft gegeven in de wens tot uiting van zijn geaardheid in Nederland, nu zijn intenties hierin wisselend overkomen, en dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers gestelde geaardheid. De stelling in beroep dat de verloofde van eiser zou geloven dat de homoseksuele geaardheid slechts van tijdelijke aard is, al dan niet omdat de familie dit haar verteld heeft en wat daar ook van zij, doet aan dit oordeel niet af, omdat dit wederom de tegenstrijdige verklaringen van eiser op dit punt onderstreept.
8.2
Ten aanzien van de kennis van eiser over discriminatie, repressie en vervolging van de LHBTI-gemeenschap in Pakistan mocht verweerder tegenwerpen dat eiser wisselend en tegenstrijdig verklaard heeft over zijn bewustzijn van het taboe dan wel verbod op homoseksualiteit in Pakistan. Verweerder mocht hier tegenwerpen dat eiser enerzijds verklaard heeft dat hij van zijn moeder begrepen had dat relaties tussen mannen niet toegestaan zijn in de Islam, maar dat hij anderzijds ook aangeeft dat hij bij het overgaan van een vriendschap naar een relatie met [naam 1] niet besefte dat homoseksualiteit in Pakistan verboden was. Daarbij mocht verweerder ook betrekken dat eiser tegenstrijdig verklaard heeft over het gesprek met de imam over homoseksualiteit. In deze beoordeling heeft verweerder ook nog mogen betrekken dat eiser verklaard heeft dat hij belijdend moslim is in een land waar homoseksualiteit verboden is. Mede gelet op deze context mocht van eiser juist verwacht worden dat hij meer inzicht kon geven in zijn kennis over repressie en discriminatie van homoseksuelen in Pakistan. De stelling van eiser in beroep dat ten onrechte teveel kennis van eiser op dit punt verwacht wordt, omdat eiser belijdend moslim is en in Pakistan woont, betreft tot zover een cirkelredenering en wordt daarom ook niet gevolgd. Dat eiser vervolgens stelt dat hij, ondanks deze repressieve context, zijn eigen gedachten over homoseksualiteit had, is weliswaar goed mogelijk, maar zonder inhoudelijke toelichting daarop neemt dit de tegenstrijdigheid van de vorige stellingen niet weg en draagt daarom niet bij aan de geloofwaardigheid van het relaas. De stelling dat christenen in Nederland ook afkeurend zijn naar homoseksualiteit doet aan al het voorgaande niet af en maakt dat niet anders. De beroepsgronden slagen niet.
8.3
Ten aanzien van de verklaringen over de relatie met [naam 1] heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser onvoldoende inzicht heeft geboden in het overgaan van vriendschap naar een liefdesrelatie met [naam 1] . Weliswaar heeft eiser enig inzicht geboden in zijn gevoelens voor [naam 1] , maar niet hoe die zich ontwikkeld hebben van vriendschappelijke naar romantische gevoelens. De stelling van eiser in beroep dat dit de persoonlijke opvatting van eiser over zijn relatie betreft, treft geen doel. In de eerste plaats sluit dit naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat verweerder op basis van die persoonlijke opvattingen van eiser zijn eigen conclusies mag trekken voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Voor het oordeel dat verweerder verklaringen in zijn algemeenheid niet ongeloofwaardig mag vinden, vanwege het enkele feit dat die verklaringen de persoonlijke mening van een vreemdeling weerspiegelen, bestaat geen grond. Zonder objectieve argumenten en onderbouwing kan een dergelijk verstrekkende redenering niet worden gevolgd, nu het accepteren van een dergelijke redenering het volledige beleid van verweerder voor het beoordelen van LHBTI-asielaanvragen zinledig zou maken, temeer nu juist bij LHBTI-asielaanvragen de persoonlijke verklaringen van de asielzoeker van groot belang zijn bij de beoordeling. De beroepsgronden slagen niet.
8.4
Ten aanzien van de situatie van eiser in Frankrijk heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat niet gevolgd wordt waarom eiser in zijn asielprocedure daar niet verklaard heeft over zijn homoseksualiteit. De stelling dat eiser angstig was en niet durfde te verklaren over geaardheid in Frankrijk, omdat er andere Pakistanen in de opvang aanwezig waren die hem hierin discrimineerden, rijmt niet met de verklaringen van eiser over zijn (seksuele) relatie met [naam 2] in diezelfde opvanglocatie. Verweerder mocht meer inzicht van eiser verwachten om deze ongerijmdheid te kunnen wegnemen. De verwijzing naar de uitspraak van het Duitse Verwaltungsgericht Arnsberg, zaaknummer 12L190/19.A, maakt dit oordeel niet anders. Verweerder heeft zich over deze verwijzing terecht op het standpunt gesteld dat hiermee niet is onderbouwd waarom eiser niet over zijn homoseksualiteit durfde te verklaren in Frankrijk en dat ook niet anderszins is gebleken op welke manier deze zaak vergelijkbaar is met de situatie of het geval van eiser.
8.5
Tot slot heeft verweerder ten aanzien van de ingebrachte stukken en verklaringen over hepatitis B mogen concluderen dat deze niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van eiser zijn gestelde homoseksuele geaardheid. In de eerste plaats is het vast beleid [11] van verweerder dat medische stukken geen bewijswaarde hebben voor de beoordeling van LHBTI-asielaanvragen, nu het gaat om de authentieke en persoonlijke verklaringen van de asielzoeker. Bovendien, ook al zouden deze stukken worden betrokken in de beoordeling, dan nog volgt daaruit niet dat eiser deze ziekte heeft opgelopen via homoseksuele geslachtsgemeenschap. Temeer nu deze ziekte ook via heteroseksueel contact kan worden opgelopen én nu eiser ook verklaard heeft dat deze ziekte erfelijk is en in zijn familie voorkomt, kan hieraan geen betekenis toekomen in deze asielprocedure.
8.6
Alles bij elkaar in samenhang bezien heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn homoseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag heeft kunnen afwijzen als ongegrond. Ook het terugkeerbesluit blijft in stand.
10. Nu het gebrek ten aanzien van het bevoegde bestuursorgaan en de ondertekening van het bestreden besluit gepasseerd wordt met artikel 6:22 van de Awb, bestaat er in dit geval aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Dit bedrag wordt door de rechtbank vastgesteld op € 453,50 ( 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met waarde € 907,- per punt, wegingsfactor 0.5). Omdat de rechtbank hier ambtshalve een gebrek heeft geconstateerd en niet naar aanleiding van het beroepschrift, wordt hier één punt voor de zitting toegekend. Omdat het hier een formele verschrijving betreft en geen inhoudelijk gebrek aan het bestreden besluit, wordt dit gebrek licht van gewicht geacht en wordt wegingsfactor 0,5 toegepast.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze verzenddatum ziet u hierboven weergegeven.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Werkinstructie 2019/17 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie o.a. de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 februari 2008, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.
4.Verslag nader gehoor, pagina 2
5.Verslag nader gehoor, pagina 2
6.Verslag nader gehoor, pagina 3.
7.Verslag nader gehoor, pagina 3.
8.Zie bijvoorbeeld pagina 31 van het verslag nader gehoor.
9.Zie bijvoorbeeld pagina 25 en pagina 34-35 van het verslag nader gehoor.
10.Verslag nader gehoor, pagina 20 en 42.
11.Zie werkinstructie 2019/17 van de IND, pagina 3 en 4.