ECLI:NL:RBDHA:2025:7173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
NL24.5550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek tot opheffing van SIS-signalering en verzoek om bestuurlijke dwangsom

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op het verzoek van 13 november 2023 tot opheffing van zijn signalering in het Schengen Informatiesysteem (SIS). De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2025 behandeld, waarbij de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. Eiser had de minister op 26 januari 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing en heeft op 14 februari 2024 beroep ingesteld. De minister heeft op 5 juni 2024 inhoudelijk gereageerd op het verzoek van eiser, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat er inmiddels een besluit is genomen. Echter, het beroep tegen het besluit van 5 juni 2024 is gegrond, omdat de minister geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld, terwijl eiser daar recht op heeft. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,- en vernietigt het deel van het besluit waarin de dwangsom niet is vastgesteld. Eiser krijgt ook een vergoeding van de proceskosten van € 453,50 en het griffierecht van € 187 wordt door de minister vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. N. Ulutas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op het verzoek van 13 november 2023 tot opheffing van zijn signalering in het Schengen Informatiesysteem (SIS).
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
2. Eiser heeft op 13 november 2023 een emailbericht naar de minister gezonden over zijn SIS-signalering. Bij brief van 13 november 2023 heeft de minister aangegeven uiterlijk 8 januari 2024 hierop te reageren. Wegens het niet tijdig beslissen heeft eiser de minister op 26 januari 2024 in gebreke gesteld en, na uitblijven van een reactie van de minister, op 14 februari 2024 beroep ingesteld. De minister heeft op 5 juni 2024 inhoudelijk gereageerd op het emailbericht van 13 november 2023.
Geen gronden
3. In het verweerschrift heeft de minister zich primair op het standpunt gesteld dat het beroepschrift van 14 februari 2024 geen gronden bevat waarop het rust en het daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De minister heeft op zitting aangegeven dit standpunt niet langer te handhaven. Omdat de ontvankelijkheid van het beroep een ambtshalve te beoordelen punt betreft zal de rechtbank toch kort hierop ingaan. De rechtbank overweegt dat het door eiser op 14 februari 2024 ingediende beroep, ook in het licht van de ingebrekestelling die daaraan vooraf is gegaan, niet anders kan worden opgevat dan een beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Een dergelijk beroep houdt naar zijn aard in dat de indiener zich niet kan verenigen met het niet binnen de beslistermijn nemen van een besluit op de aanvraag. Een nadere toelichting op het beroep was, ook gelet op artikel 3.1, onder 4, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken, daarom niet vereist. De rechtbank verwijst ook naar vaste rechtspraak van deze zittingsplaats. [1] Het ontbreken van de nadere toelichting op het beroep geeft dus geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Is het bericht van 13 november 2023 een aanvraag?
4. De minister stelt zich in het verweerschrift om nog een andere reden op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Volgens de minister is het door eiser op 13 november 2023 ingediende verzoek in zodanig algemene bewoordingen gesteld dat dit niet nader geconcretiseerde verzoek niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bericht moet volgens de minister worden gezien als een verzoek om informatie. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Dat licht de rechtbank hieronder toe.
4.1.
In het verzoek van 13 november 2023 staat het volgende:
‘Geachte heer, mevrouw,
Zie bijgaand de brief van de Politie, volgens hen bent u verantwoordelijk voor de signalering van mijn cliënt. Daarom hierbij het verzoek te delen wat er is gesignaleerd en waarom en die signalering op te heffen.’
4.2.
De rechtbank leidt uit de tekst van dit bericht af dat het verzoek tweeledig is. Het bericht is enerzijds een verzoek om informatie (‘wat is er gesignaleerd en waarom?’), maar anderzijds bevat dit bericht ook een verzoek aan de minister om de signalering op te heffen en dus een verzoek om een besluit te nemen. Dat dit niet nader door eiser is toegelicht maakt de aard van dit verzoek niet anders. De rechtbank acht verder van belang dat het verzoek door de minister ook is opgevat als een verzoek een besluit te nemen. In het interne emailbericht van 13 november 2023 van een medewerker van het cluster signaleringen staat de tekst ‘Verzoek om opheffing van de signalering.’. Daarnaast staat in de ontvangstbevestiging van de minister, ook van 13 november 2023, vermeld: ‘Hierbij bevestig ik u de ontvangst van een verzoek om toepassing van artikel 66b van de Vreemdelingenwet. De beslistermijn voor deze aanvraag is begonnen op 13 november 2023. U krijgt de beslissing uiterlijk op 8 januari 2024 Als voor het nemen van de beslissing meer gegevens nodig zijn, ontvangt u daarover bericht.’ Ook hieruit kan worden afgeleid dat het verzoek is opgevat als een aanvraag waarop een beslissing moet worden genomen.
4.3.
Dat de aanvraag per emailbericht is ingediend of daarin nog informatie ontbreekt betekent niet dat geen sprake is van een aanvraag. Een aanvraag is ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. In deze begripsbepaling is niet vermeld dat een verzoek slechts dan een aanvraag is, als het op bepaalde wijze is ingediend [2] of indien deze compleet is. Dit had voor de minister aanleiding kunnen zijn om herstelverzuim te bieden. Dat heeft hij echter niet gedaan.
Is de brief van 5 juni 2024 een besluit?
5. De minister heeft met het bericht van 5 juni 2024 gereageerd op het verzoek van 13 november 2023. In dit bericht wijst de minister erop dat een signalering vervalt als een vreemdeling het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten. In de situatie van eiser is echter niet gebleken dat hij aan zijn terugkeerverplichting heeft voldaan. De rechtbank ziet dit bericht, ook al ontbreekt een rechtsmiddel, als de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de SIS-signalering. Eiser heeft dit bericht ook als zodanig opgevat.
Is een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
6. Omdat de minister alsnog een besluit heeft genomen op het verzoek van 13 november 2023 heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. Eiser heeft zijn beroep na het besluit van 5 juni 2024 gehandhaafd omdat de minister in dat besluit geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld. De rechtbank leidt uit het nadien door de minister ingenomen standpunt af dat eiser volgens de minister geen recht heeft op een bestuurlijke dwangsom, omdat geen sprake is van een aanvraag en een besluit op die aanvraag, en daarom niets hierover in het besluit van 5 juni 2024 is opgenomen. Omdat eiser het daar niet mee eens is, en hij in aanmerking stelt te komen voor een bestuurlijke dwangsom, komt het besluit dus niet volledig tegemoet aan zijn beroep. Gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep daarom in zoverre ook betrekking op het besluit van 5 juni 2024.
6.1.
Uit de overwegingen hiervoor onder 4.2 en 4.3 volgt verder dat het standpunt van de minister dat hij geen dwangsom verschuldigd is omdat geen sprake is van een aanvraag, niet kan worden gevolgd. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Op grond van artikel 4:20d, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, met een maximum van 42 dagen. De minister is meer dan 42 dagen in gebreke geweest, waardoor de maximale dwangsom van in totaal € 1.442,- is verbeurd. Het beroep is daarom gegrond en het besluit van 5 juni 2024, voor zover dat besluit strekt tot weigering van een bestuurlijke dwangsom, moet worden vernietigd. In aanmerking genomen dat eiser geen andere gronden heeft aangevoerd tegen het besluit van 5 juni 2024 ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk, omdat een besluit is genomen. Omdat het beroep wel terecht is ingediend ziet de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten van dit beroep. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en dit beroep alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden (1 punt voor het beroepschrift, met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 0,5).
7.1.
Het beroep tegen het alsnog genomen besluit van 5 juni 2024 is gegrond. De rechtbank zal dit besluit vernietigen voor zover daarin de verbeurde dwangsom niet is vastgesteld. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het te vernietigen gedeelte van dit besluit. Omdat dit beroep gegrond is, krijgt eiser ook voor dit van rechtswege ontstane beroep een vergoeding van de gemaakte proceskosten. Ook deze vergoeding bedraagt € 453,50, omdat het beroep dat van rechtswege is ontstaan alleen gaat over het vaststellen van de dwangsom (1 punt voor het beroepschrift, met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 5 juni 2024 gegrond, voor zover daarin de verbeurde dwangsom niet is vastgesteld en vernietigt dit deel van het besluit;
- stelt de hoogte van de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit op de aanvraag;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser;
- bepaalt dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 187 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld 11 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:18919, onder 2.1.
2.Zie ook ABRvS 7 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3242, onder 8.1.