ECLI:NL:RBDHA:2025:7183

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
NL25.16783
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

Op 28 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Dit besluit, genomen op 2 april 2025, hield in dat eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring werd gesteld. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 22 april 2025, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld. De minister had in zijn besluit zware gronden aangevoerd, waaronder dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Tijdens de zitting heeft de minister enkele zware gronden laten vallen, maar de rechtbank concludeert dat de overgebleven gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij graag terug wilde keren naar Marokko en problemen met zijn hart had. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom een lichter middel niet passend was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16783

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I. Wudka),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
3j. aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, en zijn aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling is genomen, niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De minister heeft op de zitting de zware gronden 3f, 3h en 3j laten vallen.
1.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser de overgebleven gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De niet betwiste zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
2. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling omdat hij heeft verklaard graag terug te willen keren naar Marokko. Daarnaast voert eiser aan dat hij problemen heeft met zijn hart. Bovendien wordt in het vertrekgesprek van 7 april 2025 aan eiser medegedeeld dat de laissez-passer (lp)-aanvraag maanden kan duren. Gezien deze omstandigheden had de minister volgens eiser moeten volstaan met een lichter middel.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom niet wordt volstaan met een lichter middel. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser zowel in het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring als in het vertrekgesprek van 7 april 2025 heeft verklaard niet terug te willen naar Marokko. Ook op de zitting verklaart eiser wederom dat hij niet wil terugkeren naar Marokko. Daarnaast heeft de minister eisers hartklachten voldoende in de maatregel van bewaring meegenomen. Voor zover eiser medische zorg nodig heeft, wijst de minister terecht op het feit dat er een medische dienst in het detentiecentrum aanwezig is. [1] Het feit dat in het vertrekgesprek van 7 april 2025 is aangegeven dat de inbewaringstelling maanden kan duren omdat de minister in afwachting is van de lp-aanvraag, maakt niet dat de maatregel onrechtmatig is of dat een lichter middel moet worden toegepast. Het is immers nog niet duidelijk of het daadwerkelijk maanden zal duren voordat de lp-aanvraag in orde is. Bovendien merkt de rechtbank op dat eiser daar ook zelf invloed op heeft omdat hij de verplichting heeft om mee te werken aan zijn terugkeer. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 5 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:16.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.