ECLI:NL:RBDHA:2025:7185

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
NL25.17666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van asielzoeker en de beoordeling van de gronden voor de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd. De maatregel is gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel de identiteit of nationaliteit van de eiser vast te stellen en te voorkomen dat hij zich aan het toezicht onttrekt. De eiser, die zich in een kwetsbare positie bevindt als asielzoeker, heeft tegen het besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 22 april 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank heeft de gronden van de minister voor de maatregel van bewaring beoordeeld. De minister had zware gronden aangevoerd, waaronder het feit dat de eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank oordeelde dat deze gronden feitelijk juist zijn en dat de minister terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd. De eiser betwistte de gronden, maar de rechtbank oordeelde dat zijn argumenten niet opwegen tegen de feitelijke situatie.

Daarnaast heeft de rechtbank ook de vraag behandeld of de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, gezien de psychische problemen van de eiser. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende rekening had gehouden met de psychische toestand van de eiser en dat er geen aanleiding was om een lichter middel te overwegen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.17666

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag wegens risico op onttrekking aan het toezicht. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden.
1.1.
Eiser betwist alle gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat deze grond inherent is aan zijn situatie. Aangezien hij een asielzoeker is, kon hij niet op de juiste wijze Nederland inreizen. Met betrekking tot de zware grond 3b voert eiser aan dat geen rekening is gehouden met zijn psychische problemen. Eiser wist daarom niet dat hij zich moest melden.
1.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de zware grond 3a terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Zoals de minister terecht heeft gesteld, is niet gebleken dat eiser Nederland op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser beschikt niet over een geldig document om Nederland in te reizen. Hieraan wordt terecht het vermoeden verbonden dat eiser niet op voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Dit vermoeden is door eiser niet weerlegd. Dat eiser als asielzoeker naar Nederland is gereisd en daarom geen documenten had, doet hier niet aan af. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat er kan worden volstaan met de feitelijk juistheid van zware grond 3a. [1] Hetzelfde geldt voor zware grond 3b. Ook deze grond is feitelijk juist. De minister heeft terecht ter motivering neergelegd dat eiser zijn onrechtmatige verblijf niet bij de korpschef heeft gemeld en dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Daarmee heeft eiser laten zien dat hij zich aan het toezicht onttrekt. Dat eiser geen gevolg aan zijn meldplicht heeft gegeven door zijn psychische problemen en daarom niet wist dat hij zich moest melden, doet niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond.
1.3.
Omdat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn, zijn deze gronden voldoende als grondslag voor de maatregel van bewaring. [2] De rechtbank zal daarom verder niet ingaan op wat eiser over de overige gronden heeft aangevoerd. Uit de gronden volgt dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
2. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling omdat hij psychische problemen heeft, waaronder suïcidale gedachten. Hierdoor heeft hij het heel zwaar in het detentiecentrum.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. De minister heeft de psychische problemen van eiser voldoende betrokken bij het opleggen van de maatregel van bewaring. Zo wijst de minister er in de maatregel op dat een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum en dat er psychologen aanwezig zijn die hem kunnen helpen. Eiser heeft op de zitting ook bevestigd dat hij onder behandeling staat van een psycholoog en psychiater. Daarnaast blijkt uit de maatregel dat eiser, in verband met zijn suïcidale gedachten, onder cameratoezicht is geplaatst. Weliswaar wijst eiser er op zitting terecht op dat hij geen vertrekplicht heeft, maar dit maakt niet dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring volgt namelijk het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.