ECLI:NL:RBDHA:2025:7234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
SGR 24/9774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.T.H. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming woningaanpassingen op grond van Wmo 2015

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassingen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser, rolstoelafhankelijk door een verlamming, heeft een aanvraag ingediend na zijn verhuizing naar een nieuwe woning, waarbij hij de aanpassingen zelf heeft gerealiseerd. Het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat eiser zonder toestemming is verhuisd van een geschikte naar een niet-geschikte woning. De rechtbank heeft de zaak op 25 maart 2025 behandeld en concludeert dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het college niet had mogen meewegen dat eiser de aanpassingen zelf heeft gefinancierd en dat de belangen van de kinderen van eisers partner onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdergenoemde punten in acht moeten worden genomen. Eiser krijgt tevens een vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9774

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.S. Huisman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, het college

(gemachtigde: F. Hoesenie).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) om een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassingen.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 10 juni 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 november 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft beroep op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn partner, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is rolstoelafhankelijk als gevolg van een verlamming van zijn benen en van een deel van zijn rechterarm. In verband met de verhuizing naar de woning aan de [adres 1] in [plaats 1] (de nieuwe woning) heeft eiser zich op 12 maart 2024 bij het college gemeld voor een tegemoetkoming in de kosten van de aanpassing van de nieuwe woning om deze rolstoeltoegankelijk te maken (de tegemoetkoming). Ten tijde van de melding woonde eiser nog in zijn oude, volledig aangepaste en gelijkvloerse, woning aan de [adres 2] in [plaats 2] (de oude woning). Reden voor de verhuizing was dat eiser ging samenwonen met zijn partner en haar kinderen. Op 23 april 2024 heeft de sleuteloverdracht plaatsgevonden. De werkzaamheden voor het aanpassen van de woning zijn op 24 april 2024 aangevangen en zijn reeds afgerond.
2.1.
Naar aanleiding van de melding van eiser heeft het college op 25 april 2024 de oude woning en op 1 mei 2024 de nieuwe woning bezocht. Ook heeft het college eiser om aanvullende informatie gevraagd, onder andere over de woningaanpassingen. Hierop is het advies van het college van 21 mei 2024 aan eiser gevolgd om geen aanvraag in te dienen. Tegen het advies van het college in heeft eiser op 6 juni 2024 een aanvraag om de tegemoetkoming ingediend.
2.2.
Het college legt aan het primaire besluit ten grondslag dat eiser niet voor de tegemoetkoming in aanmerking komt omdat hij zonder toestemming is verhuisd van een adequate naar een niet-adequate woning. Hierdoor is het voor het college niet mogelijk om te onderzoeken of een geschikte woning beschikbaar was en of de nieuwe woning de goedkoopst geschikt te maken woning is. Verder heeft eiser op eigen kracht een aannemer ingeschakeld om de woning te verbouwen en rolstoeltoegankelijk te maken. Verder overstijgen de kosten van de woningaanpassing het bedrag van het primaat van verhuizing. Tot slot was eiser, ten tijde van het primaire besluit, nog geen inwoner van de gemeente Rijswijk.
2.3.
Het college heeft de afwijzing van de aanvraag met het bestreden besluit, onder wijziging van de grondslag en motivering, gehandhaafd. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening die het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van de belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebruik geen aanleiding bestond en er geen belangrijke reden voor de verhuizing aanwezig was. [1] Deze situatie is op eiser van toepassing, omdat hij van een geschikte naar een niet-geschikte woning is verhuisd. Verhuizing in verband met samenwoning, zoals in geval van eiser, kan als een belangrijke reden worden aangemerkt. Eiser en zijn partner hebben echter zelf al voor een oplossing gezorgd. Zij hebben alle kosten voor de aanpassing van de woning in de koopsom van de nieuwe woning verdisconteerd en hebben zelf de aannemers aan het werk gezet. De aanvraag van eiser is daarom terecht afgewezen. Verder is niet gebleken dat eiser en zijn partner vanwege de afstand tot de biologische vader van de kinderen van de partner waren genoodzaakt om binnen een bepaalde regio naar een nieuwe woning te zoeken. Daardoor kan niet worden uitgesloten dat de voor eiser meest geschikte woning buiten beeld is gebleven. Eiser heeft niet aangetoond dat de nieuwe woning de best passende oplossing was. Van schending van het recht op familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [2] , dan wel het verbod van discriminatie als bedoeld in artikel 1 van Protocol nr. 12 bij het EVRM is volgens het college geen sprake. Tot slot ziet het college geen grond voor toepassing van de hardheidsclausule.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college voorbijgaat aan het gegeven dat eiser meerkosten heeft gehad aan het aanpassen van zijn woning die hij zonder zijn beperkingen niet zou hebben gehad. Het college moet de kosten compenseren waar iemand als gevolg van zijn beperkingen voor komt te staan en die een persoon zonder die beperkingen in een vergelijkbare situatie niet zou hebben. Dat eiser de kosten zelf heeft voorgefinancierd, ontslaat het college niet van de verplichting een compensatie toe te kennen. Overigens heeft eiser nooit verzocht om compensatie van alle kosten, maar om de kosten die in redelijkheid noodzakelijk waren om de woning leefbaar te maken. Verder gaat het college er aan voorbij dat in het geval van twee gezaghebbende ouders, zoals in het geval van eisers partner en de vader van hun kinderen, toestemming voor de verhuizing moet worden gegeven. Wanneer de afstand tussen de gezaghebbende ouders en de kinderen wordt vergroot, zal het lastiger worden om de zorgtaken te vervullen zonder dat dit extra kosten met zich brengt. Eiser en zijn partner hebben alles binnen hun mogelijkheden onderzocht en gedaan om tot een andere oplossing te komen.
Wat is het beoordelingskader?
4. De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat oordeelt de rechtbank?
5. Niet in geschil is dat eiser van een voor hem geschikte woning naar een niet-geschikte woning is verhuisd. Hetgeen partijen verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of sprake was van een belangrijke reden voor eiser om te verhuizen. In dat kader dient het college alle feiten en omstandigheden tegen elkaar af te wegen.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat in de Verordening niet wordt toegelicht wat onder ‘belangrijke reden’ als bedoeld in artikel 7, tiende lid, onder d, van de Verordening wordt verstaan. Het college stelt zich, zoals in zijn verweer en ter zitting toegelicht, op het standpunt dat samenwoning een belangrijke reden kan vormen, maar dat de aanvraag niet voor toewijzing in aanmerking komt omdat eiser en zijn partner zelf al voor een oplossing hebben gezorgd. Dit omdat zij de kosten voor de aanpassing hebben verdisconteerd in de koopsom van de nieuwe woning en zij de aannemers zelf aan het werk hebben gezet.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze motivering het bestreden besluit niet kan dragen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.2.1.
Het college kon bij de beoordeling van de aanvraag niet meewegen dat eiser de woningaanpassing zelf heeft gerealiseerd. De hulpvraag en aanvraag van eiser zien namelijk niet op het aanpassen en geschikt maken van de nieuwe woning, maar op een tegemoetkoming in de kosten daarvan. Door verder bij de beoordeling mee te wegen dat eiser in de kosten van de woningaanpassing heeft voorzien door deze in de koopprijs van de nieuwe woning te verdisconteren, heeft het college, al dan niet indirect, de financiële draagkracht van eiser en zijn partner bij de afweging tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening betrokken. De Wmo 2015 biedt daarvoor geen ruimte. [3]
5.2.2.
Ook heeft eiser toegelicht dat hij en zijn partner bij het zoeken naar woningen op basis van plattegronden op internet hebben beoordeeld of een woning mogelijk voor eiser geschikt te maken is. Uiteindelijk hebben eiser en zijn partner in totaal achttien woningen in zeven gemeenten bezichtigd, waarvan eiser een overzicht heeft overgelegd. Ook heeft eiser zijn oude buren gevraagd naar de mogelijkheden om hun appartementen bij eisers oude woning te betrekken en deze zo geschikt te maken. Dit heeft tot niets geleid. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bestreden besluit onvoldoende hoe het college dit heeft meegewogen bij de conclusie dat eiser niet heeft aangetoond dat de nieuwe woning de best passende oplossing was. Een motivering waarom hetgeen eiser heeft gedaan volgens het college onvoldoende is, ontbreekt.
5.2.3.
Wat betreft de belangen van de kinderen heeft het college zich bij de afweging beperkt tot de vaststelling dat niet is gebleken dat de partner van eiser bij de verhuizing verplicht is om binnen een bepaalde regio naar een nieuwe woning te zoeken. De overige belangen van de kinderen, die in [plaats 1] geboren zijn, heeft het college niet inzichtelijk meegewogen. Te denken valt aan het belang van de kinderen om naar dezelfde school te (kunnen) blijven gaan en in de buurt van familie (waaronder de biologische vader) en vrienden te blijven wonen. Ook op dit punt heeft het college het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
5.3.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek heeft. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen en het college opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daarbij dient het college de hiervoor genoemde punten alsnog voldoende mee te wegen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat het college de afwijzing van eisers aanvraag onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over eisers aanvraag te nemen. Dit omdat de rechtbank daarvoor over onvoldoende informatie beschikt. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
7. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 28 november 2024;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T.H. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet maatschappelijke ondersteuning
Artikel 2.3.5
(…)
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
(…)
Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning Rijswijk 2022
Artikel 7
(…)
10. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening:
(…)
d. indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er ook overigens geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;
(…)

Voetnoten

1.Zie artikel 7, tiende lid, onder d, van de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning Rijswijk 2022 (de Verordening).
2.Het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:140, in het bijzonder overweging 6.6.