ECLI:NL:RBDHA:2025:7239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
SGR 25/1835, SGR 25/1881, SGR 25/1883, SGR 25/2323, SGR 25/2324 en SGR 25/2325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoeken om voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 met betrekking tot tegemoetkomingen voor meerkosten van eigen auto

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die optreedt als wettelijk vertegenwoordigster van haar twee minderjarige zoons, en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Eiseres had eerder tegemoetkomingen ontvangen voor de meerkosten van het gebruik van de eigen auto op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Echter, het college heeft deze tegemoetkomingen verlaagd, wat eiseres aanvecht. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen behandeld en geconcludeerd dat de bestreden besluiten van het college een deugdelijke grondslag ontberen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiseres en haar zoons niet met echtgenoten kunnen worden gelijkgesteld, zoals het college had betoogd. Hierdoor is de verlaging van de tegemoetkomingen onterecht. De voorzieningenrechter heeft de bestreden besluiten vernietigd en de eerder toegekende tegemoetkomingen hersteld. Tevens is het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 25/1835, SGR 25/1881, SGR 25/1883, SGR 25/2323, SGR 25/2324 en SGR 25/2325
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 april 2025 op de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen
[eiseres] , tevens in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [naam 1] ( [naam 1] ) en [naam 2] ( [naam 2] ), uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: R. Woudenberg),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, het college

(gemachtigde: mr. R. Wijnekus).

Procesverloop

1.
1.1.
Met twee afzonderlijke besluiten van 23 januari 2024 heeft het college [naam 1] en [naam 2] op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 9 november 2023 tot en met 17 december 2028 een tegemoetkoming in de meerkosten voor het gebruik van de eigen auto (hierna: de tegemoetkoming) toegekend van € 152,26 per maand.
1.2.
Met het besluit van 16 december 2024 heeft het college eiseres op grond van de Wmo 2015 voor de periode van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2027 een tegemoetkoming toegekend van € 165,16 per maand.
1.3.
Het college heeft met drie afzonderlijke primaire besluiten van 17 januari 2025 de besluiten van 23 januari 2024 en van 16 december 2024 gewijzigd en het bedrag van de aan eiseres, [naam 1] en [naam 2] toegekende tegemoetkomingen vanaf 1 januari 2025 gewijzigd naar € 82,58 per maand per persoon.
1.4.
Met drie afzonderlijke bestreden besluiten van 5 maart 2025 op de bezwaren van eiseres is het college bij de primaire besluiten gebleven. In navolging van een tussen partijen getroffen schikking, heeft het college de ingangsdatum van de verlaging van de tegemoetkomingen gewijzigd naar 1 april 2025. Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om voorlopige voorzieningen te treffen.
1.5.
Het college heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 22 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
1.7.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaken beslist zij ook op de beroepen van eiseres tegen de bestreden besluiten. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaan deze zaken over?
2. Eiseres, [naam 1] en [naam 2] hebben alle drie een zeldzame, erfelijke, aandoening. Als gevolg van deze aandoening zijn zij beperkt in hun mobiliteit. Vanwege haar klachten heeft het college eiseres in het verleden voor meerdere perioden een tegemoetkoming toegekend, laatst met het onder 2.2 genoemde besluit. Om diezelfde reden heeft het college met de onder 2.1 genoemde besluiten ook aan [naam 1] en [naam 2] tegemoetkomingen toegekend.
2.1.
Vervolgens heeft het college de primaire besluiten genomen en deze gehandhaafd met de bestreden besluiten. Het college motiveert de bestreden besluiten als volgt. Volgens het college is met de eerdere besluiten een fout gemaakt. Gelijktijdig met de toekenning van de tegemoetkomingen aan haar twee zoons, had de tegemoetkoming van eiseres moeten worden verlaagd. Dit is ten onrechte niet gebeurd en het college corrigeert dit met de bestreden besluiten. Op grond van artikel 6.2, vierde lid, van het Wmo besluit Zoetermeer 2025 (het Wmo besluit) wordt binnen een gezin maximaal 1,5 keer het standaardbedrag van € 1.981,89 per jaar toegekend. Eiseres en haar twee zoons hebben alle drie de helft van het standaardbedrag toegekend gekregen, waardoor het gezin de maximale tegemoetkoming ontvangt. Dat eiseres en haar zoons niet dezelfde auto gebruiken, is volgens het college geen reden om drie volledige tegemoetkomingen toe te kennen.
Wat vindt eiseres?
3. Eiseres voert aan dat het toekennen van een aangepaste bus aan haar neefje de reden voor de verlaging van de tegemoetkomingen is. Die toekenning staat echter los van de individuele tegemoetkomingen. Verder was het college bij de toekenning van de tegemoetkomingen bekend met de andere tegemoetkomingen binnen het gezin. Verder wordt op grond van artikel 6.2, vierde lid, van het Wmo besluit de tegemoetkoming op 1,5 keer het standaardbedrag gemaximeerd indien beide echtgenoten of daarmee gelijkgestelden in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Eiseres en haar kinderen kunnen niet met echtgenoten worden gelijkgesteld. Van een fout is volgens eiseres geen sprake.
Wat oordeelt de voorzieningenrechter?
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres en haar zoons op de tegemoetkoming zijn aangewezen. In geschil is of het college terecht tot verlaging van de tegemoetkoming is overgegaan. Het gaat in dit geval om voor eiseres belastende besluiten. Het is daarom aan het college om onderzoek te doen naar de relevante feiten en te onderbouwen dat sprake is van een te herstellen fout.
4.1.
Volgens het college is sprake van een fout omdat bij de toekenning van de tegemoetkomingen artikel 6.2, vierde lid, onder b, van het Wmo besluit niet in acht is genomen.
4.2.
Uit artikel 6.2, vierde lid, onder b, van het Wmo besluit, zoals dat ten tijde van de bestreden besluiten gold, volgt dat die bepaling slechts van toepassing is op echtgenoten en daarmee gelijkgestelden. In het Wmo besluit is niet bepaald wat daaronder wordt verstaan. Op grond van artikel 1.1, tweede lid, van het Wmo besluit wordt daarom aangesloten bij de betekenis die daaraan wordt gegeven in de Wmo 2015.
4.3.
In artikel 1.1.2 van de Wmo 2015 is beschreven wie met een echtgenoot wordt gelijkgesteld. Dat is een geregistreerd partner of de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Eiseres en haar twee minderjarige zoons vallen niet binnen deze definitie en kunnen daarom niet met echtgenoten worden gelijkgesteld.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat artikel 6.2, vierde lid, onder b, van het Wmo besluit niet van toepassing is op de situatie van eiseres en haar twee minderjarige zoons. Deze bepaling biedt daarom geen grondslag voor de verlaging van de toegekende tegemoetkomingen, zodat van een te herstellen fout, zoals beschreven in 4.1, niet is gebleken. Door die bepaling toe te passen in een geval waarin geen sprake is van echtgenoten of daarmee gelijkgestelden zoals beschreven in de Wmo 2015, treedt het college buiten de reikwijdte van die bepaling. De bestreden besluiten berusten daarmee niet op een deugdelijke grondslag.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn gegrond omdat de bestreden besluiten een deugdelijke grondslag ontberen. De voorzieningenrechter vernietigt daarom de bestreden besluiten. De voorzieningenrechter neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing en herroept de primaire besluiten omdat daaraan hetzelfde gebrek kleeft. Dit betekent dat de eerder toegekende (maximale) tegemoetkomingen herleven. Omdat de beroepen gegrond zijn en de voorzieningenrechter zelf een beslissing neemt, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
5.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen met zaaknummers SGR 25/2323, SGR 25/2324 en SGR 25/2325 gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- herroept de primaire besluiten;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde bestreden besluiten;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening met zaaknummers SGR 25/1835, SGR 25/1881, SGR 25/1883 af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van in totaal € 159,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 1.1.2
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:
a. echtgenoot: geregistreerde partner;
b. gehuwd: als partner geregistreerd.
2. Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
(…)
Wmo besluit Zoetermeer 2025
Artikel 6.2 Hoogte tegemoetkoming meerkosten
(…)
1. De hoogte van de tegemoetkoming voor:
(…)
a. het gebruik van een (eigen) auto bedraagt maximaal € 1981,89 per jaar;
(…)
Indien beide echtgenoten of daarmee gelijkgestelden in aanmerking komen voor een tegemoetkoming meerkosten zoals genoemd in het tweede lid onder d, f of g dan kan,
(…)
a.
b. wanneer de vervoersbehoeften niet of slechts ten dele samenvallen, aan elke bedoelde persoon een tegemoetkoming worden verstrekt welke tezamen niet meer bedragen dan 1,5 maal het bedrag genoemd in het eerste lid onder d, f of g.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.