Op 25 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op 20 november 2024. De rechtbank concludeerde dat de maatregel langer duurde dan noodzakelijk, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser had al een aanzienlijke tijd in bewaring gezeten en er was geen zicht op een snelle behandeling van zijn asielprocedure. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had aangetoond waarom de maatregel moest worden voortgezet, ondanks het gebrek aan vooruitzicht op een spoedige zitting. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel met ingang van 25 april 2025. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de maatregel onrechtmatig was geworden. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 907,-. De uitspraak werd gedaan door mr. E.M.A. Vinken, in aanwezigheid van griffier N. Mekenkamp, en is openbaar gemaakt zonder dat er een rechtsmiddel openstond.