ECLI:NL:RBDHA:2025:7259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
C/09/683196 / JE RK 25-616
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige

Op 16 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende een minderjarige, geboren in 2011. De Raad heeft op 8 april 2025 een spoedverzoek ingediend voor een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige. De kinderrechter heeft op 9 april 2025 een voorlopige ondertoezichtstelling verleend tot 18 april 2025 en een spoedmachtiging voor uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie. Tijdens de zitting op 16 april 2025 zijn de ouders en de minderjarige zelf gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door zijn opstandige en agressieve gedrag, wat heeft geleid tot meerdere incidenten, waaronder vernielingen en brandstichting. De ouders hebben hulpverlening ontvangen, maar dit heeft niet geleid tot verbetering. De kinderrechter oordeelt dat gedwongen hulpverlening noodzakelijk is en dat de minderjarige voorlopig onder toezicht moet worden gesteld voor de duur van drie maanden, met een machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten setting. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de noodzakelijke hulpverlening kan worden gestart.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/683196 / JE RK 25-616
Datum uitspraak: 16 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
Raad voor de Kinderbeschermingte Den Haag,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] , Verenigde Staten,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat mr. L. Rijsdam te Leiden.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader 1],
hierna te noemen: [de vader 1] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
en
[de vader 2],
hierna te noemen: [de vader 2] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de ouders.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 8 april 2025 heeft de Raad een spoedverzoek ingediend voor een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 april 2025 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 18 april 2025 en voor dezelfde duur een spoedmachtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze mondelinge behandeling van deze zitting.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de genoemde beschikking van 9 april 2025 en de hierin benoemde stukken;
  • de geziene instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper, ontvangen door de rechtbank op 15 april 2025.
1.3.
De zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 16 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [minderjarige] met zijn advocaat;
  • [de vader 1] ;
  • [de vader 2] ;
- [naam 1] , namens de Raad;
- [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover voorafgaand aan de zitting en in het bijzijn van zijn advocaat een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben hierop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 februari 2013 de
adoptie van [minderjarige] door de ouders uitgesproken.
2.2.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
De ouders zijn met elkaar een geregistreerd partnerschap aangegaan.
2.4.
[minderjarige] verblijft in [instelling 1] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor dezelfde duur. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. Er zijn grote zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] , en over de veiligheid van de andere gezinsleden die [minderjarige] met zijn gedrag in gevaar brengt. De zorgen zijn gelegen in het zeer zelfbepalende gedrag van [minderjarige] , waarbij hij veel weerstand toont tegenover zijn ouders en zich ook verbaal en fysiek dreigend naar hen uit. Er zijn zorgen over zijn vriendengroep en drugsgebruik. Na een escalatie thuis en een time-out bij zijn grootouders, is [minderjarige] opgenomen op een crisisplek van [instelling 2] in [plaats] . Daar liep [minderjarige] met regelmaat weg en hebben zich meerdere incidenten voortgedaan. Zo zou [minderjarige] vernielingen hebben aangericht, een groepsleider naar de keel hebben gegrepen en betrokken zijn geweest bij een inbraak en brandstichting. [instelling 2] heeft hierop besloten de plaatsing van [minderjarige] per direct te stoppen. Hij kan op dit moment nog niet terugkeren bij de ouders en ook niet langer bij zijn grootouders verblijven. [minderjarige] is impulsief, agressief en overziet de gevolgen van zijn gedrag niet. Er is bij hem een patroon ontstaan waarbij hij agressie gebruikt om te krijgen wat hij wil. De Raad is daarom van mening dat het in het belang van [minderjarige] is om met een gesloten machtiging op een veilige plek geplaatst te worden. Vanuit een gesloten setting kan er gewerkt worden aan het stabiliseren van [minderjarige] en het bieden van noodzakelijke en passende behandeling en hulpverlening. Hoewel [minderjarige] ter zitting heeft laten zien meer inzicht te hebben gekregen in zijn agressieproblemen en de gedragsdeskundige heeft gepleit voor een zo’n kort mogelijke gesloten plaatsing, acht de Raad een voorlopige ondertoezichtstelling en een gesloten plaatsing voor de duur van drie maanden noodzakelijk. Een kortere duur is niet toereikend.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens [minderjarige] is verweer gevoerd tegen het verzoek. [minderjarige] ziet in dat het thuis niet goed ging en dat hij moet werken aan zijn agressieproblemen. Het is niet nodig dat dit in een gesloten setting gebeurt. Dat zal averechts werken. [minderjarige] is weliswaar bij de incidenten in [instelling 2] betrokken geweest, maar hij was daarbij niet alleen en de incidenten zijn ook niet voorgevallen zoals door de Raad wordt weergegeven. [minderjarige] vindt het niet eerlijk dat de andere jongens die hierbij waren, wel bij [instelling 2] mochten blijven en hij niet. [minderjarige] wil graag meewerken aan de hulpverlening en met zijn ouders om naar een thuisplaatsing toe te werken, maar dan wel in een open setting. Door en namens [minderjarige] wordt daarom primair verzocht het verzoek tot gesloten plaatsing af te wijzen. Subsidiair wordt verzocht de gesloten plaatsing voor een korte duur toe te wijzen, waarbij een duidelijk plan van aanpak wordt opgesteld, de hulpverlening bij de Waag wordt gestart en [minderjarige] niet het gevaar loopt op negatieve wijze door andere jongeren te worden beïnvloed.
4.2.
De ouders hebben ter zitting naar voren gebracht dat zij [minderjarige] erg missen en hopen dat hij snel weer naar huis kan. De ouders zijn ervan geschrokken dat het thuis zo snel geëscaleerd is en dat het is gekomen tot fysiek agressief gedrag vanuit [minderjarige] . Er is al lange tijd hulpverlening betrokken bij [minderjarige] , maar dit heeft nog niet geleid tot een blijvende verandering. Het is voor [minderjarige] van belang dat hij perspectief krijgt over zijn hulpverlening en zijn verblijfplaats en dat hij weer vijf dagen naar school kan. [minderjarige] wil na de zomervakantie graag instromen op de MAVO. [minderjarige] staat op de wachtlijst bij de Waag voor behandeling die hem zou kunnen helpen bij zijn agressieproblemen.
4.3.
De gecertificeerde instelling sluit zich aan bij het verzoek van de Raad. De betrokken jeugdbeschermer zal samen met [minderjarige] , de ouders, de Raad en [instelling 1] onderzoeken welke hulpverlening voor [minderjarige] en voor het gezin moet worden ingezet om het patroon van agressie bij [minderjarige] te kunnen doorbreken. De betrokken jeugdbeschermer zal contact opnemen met de Waag om uit te zoeken wat de mogelijkheden voor passende hulpverlening bij hen zijn.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting heeft de kinderrechter het ernstige vermoeden dat de ontwikkeling van [minderjarige] acuut en ernstig wordt bedreigd. Aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling wordt dus voldaan. [1]
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe dat [minderjarige] de afgelopen periode zeer opstandig en zelfbepalend gedrag heeft laten zien in de thuissituatie. Hierbij hebben verschillende incidenten plaatsgevonden waarbij [minderjarige] zich zowel verbaal als fysiek agressief jegens zijn ouders heeft geuit. Hiernaast bestaan er ernstige zorgen over [minderjarige] zijn vriendengroep, en over wat hij doet wanneer hij met hen buiten is. Begin maart 2025 is de situatie thuis zodanig geëscaleerd dat de politie betrokken is geraakt en is besloten dat [minderjarige] voorlopig niet meer thuis kon wonen. [minderjarige] is hierop, na een kort verblijf bij zijn grootouders, geplaatst bij op een crisisplek [instelling 2] in [plaats] . Hier liep [minderjarige] regelmatig weg en hebben diverse zorgelijke incidenten, waaronder vernieling, brandstichting, en inbraak plaatsgevonden. Dit heeft ertoe geleid dat [minderjarige] hier is weg gestuurd. Hoewel de kinderrechter [minderjarige] goed heeft gehoord wat er volgens hem heeft plaatsgevonden tijdens deze incidenten en wat zijn rol hierin is geweest, neemt dit niet weg dat [minderjarige] bij al deze incidenten wel aanwezig is geweest. De kinderrechter overweegt dat hoewel de ouders zeer betrokken en welwillend zijn, het hen onvoldoende is gelukt om [minderjarige] te beschermen en te begrenzen. In het vrijwillig kader is de afgelopen jaren de nodige hulpverlening ingezet, maar dit heeft er niet toe geleid dat de zorgen over [minderjarige] zijn afgenomen. Het is daarom noodzakelijk dat er gedwongen hulpverlening wordt ingezet en een jeugdbeschermer betrokken raakt. De jeugdbeschermer kan zicht houden op de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] en regie voeren over het onderzoek naar de benodigde hulpverlening. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden.
5.3.
Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. Deze problemen maken dat het verblijf in een gesloten instelling noodzakelijk en geschikt is om te voorkomen dat [minderjarige] zich onttrekt aan de jeugdhulp die hij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken. Het is niet gebleken dat er minder ingrijpende mogelijkheden zijn om deze problemen te behandelen. [2]
5.4.
Naar aanleiding van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat de veiligheid van [minderjarige] en de personen om hem heen op dit moment thuis niet kan worden gewaarborgd. De kinderrechter overweegt daartoe dat [minderjarige] door zijn zelfbepalende gedrag zichzelf en anderen in gevaar heeft gebracht. Hij laat zich hierin op dit moment onvoldoende sturen en begrenzen door zijn ouders of door hulpverleners. Hiernaast heeft [minderjarige] zich in de open setting van [instelling 2] meerdere malen onttrokken aan de hulpverlening. De kinderrechter is daarom van oordeel dat een plaatsing in een gesloten setting noodzakelijk is, opdat [minderjarige] kan stabiliseren, zijn veiligheid gegarandeerd kan worden, en hij op effectieve wijze kan profiteren van de hulpverlening. Hoewel de kinderrechter de wens van [minderjarige] om terug naar huis te gaan goed gehoord heeft en deze begrijpt, acht zij een gesloten plaatsing voor de duur van drie maanden toereikend en passend om de bovenstaande doelen te behalen.
5.5.
Gelet op het bovenstaande machtigt de kinderrechter de gecertificeerde instelling om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de resterende duur van drie maanden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 18 april 2025 tot 9 juli 2025;
6.2.
verleent een machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 18 april 2025 tot 9 juli 2025;
6.3.
verklaart de beslissing onder 6.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025 door mr. N.B. Haverhoek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 24 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 en 1:257 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet (Jw).