ECLI:NL:RBDHA:2025:7265

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
23/4186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwstop wegens niet NEN-gecertificeerde funderingspalen en de eisen van proefbelasting

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een bouwstop die hem is opgelegd vanwege het gebruik van niet NEN-gecertificeerde funderingspalen (HPS-palen). De bouwstop werd opgelegd op 23 september 2022, na een controle door een toezichthouder. Eiser had eerder een omgevingsvergunning verkregen voor de bouw van een woning, maar de constructieve berekening was nog niet goedgekeurd op het moment dat de bouwwerkzaamheden begonnen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de bouwstop, maar het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk handhaafde het besluit. De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht een proefbelasting heeft geëist om de toereikendheid van de HPS-palen aan te tonen, aangezien deze niet NEN-gecertificeerd zijn. Eiser betoogde dat de HPS-palen over andere certificaten beschikten, maar de rechtbank volgt het college in het standpunt dat deze certificaten niet gelijkwaardig zijn aan NEN-certificering. Daarnaast heeft eiser het gelijkheidsbeginsel ingeroepen, maar de rechtbank concludeert dat er geen sprake is van gelijke gevallen, aangezien de andere projecten in andere gemeenten plaatsvonden met mogelijk ander beleid.

Tot slot oordeelt de rechtbank dat het college niet verplicht was om eiser te waarschuwen voor de verplichting van een proefbelasting, aangezien het aan de eigenaar van een bouwwerk is om op de hoogte te zijn van de wettelijke eisen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk

(gemachtigde: mr. S.N.W. Verouden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser. Eiser verzet zich tegen het besluit van 23 september 2022 waarbij hem een bouwstop is opgelegd wegens het toepassen van funderingspalen die niet NEN-gecertificeerd zijn (HPS-palen). Aan de bouwstop is een last onder dwangsom verbonden. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.1.
Met het bestreden besluit van 9 mei 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij het besluit gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Aan eiser is op 11 augustus 2022 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning en het aanleggen van een uitweg op de locatie [adres] in [plaats] . In die omgevingsvergunning is onder het kopje “Nader in te dienen gegevens” vermeld dat in het fundatieadvies staat vermeld dat men in plaats van een strokenfundering gekozen heeft voor een paalfundatie, maar dat bijgesloten berekening nog uitgaat van een uitgaat van stroken. Deze aanpassing en de stukken van derden moeten ten minste drie weken voor de start van de bouwwerkzaamheden moeten worden ingediend en dat niet met de bouw mag worden begonnen voordat het bouwtoezicht deze stukken heeft goedgekeurd.
2.1.
Op 2 september 2022 is er een aangepaste constructieve berekening ingediend. Op 12 september 2022 is aangevangen met de bouwwerkzaamheden. De constructieve berekening was op dat moment nog niet goedgekeurd door bouwtoezicht.
2.2.
Op 20 september 2022 is er een controle uitgevoerd door een toezichthouder. Tijdens de controle heeft de toezichthouder een mondelinge bouwstop opgelegd. Op 23 september 2022 heeft het college de bouwstop schriftelijk aan eiser bevestigd. Volgens college werd er gebouwd in strijd met de voorschriften in de omgevingsvergunning, hetgeen een overtreding oplevert.
2.3.
Eiser heeft op verzoek van bouwtoezicht een proefbelasting van de gebruikte HPS-palen uit laten voeren en de overige ontbrekende constructieve gegevens ingediend. De gegevens zijn akkoord bevonden door bouwtoezicht. Vervolgens heeft het college het besluit tot oplegging van de bouwstop op 19 oktober 2022 ingetrokken.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op de opgelegde last onder dwangsom (bouwstop) het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
3.1.
Met het primaire besluit van 23 september 2022 heeft het college aan eiser een bouwstop met een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft op de bouwstop met de last onder dwangsom.
3.2.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat, hoewel de bouwstop in de (nieuwe) Omgevingswet zelf niet meer als zodanig is geregeld, de grondslag ervoor wordt gevonden in artikel 18.1 van de Omgevingswet in samenhang met artikel 125 van de Gemeentewet. Dit betekent dat de bevoegdheid tot het opleggen van een bouwstop met deze wet nadien niet is komen te vervallen.
4. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college een proefbelasting heeft mogen eisen als voorwaarde voor het opheffen van de bouwstop. De rechtbank beoordeelt het geschil aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Anderszins gecertificeerd
5. Eiser voert ten eerste aan dat het college geen proefbelasting had mogen vragen, omdat de toegepaste HPS-palen over een Kiwa Conformiteitscertificaat en een KOMO Productcertificaat beschikken. Naar zijn mening betekent dit dat de palen weliswaar niet NEN-gecertificeerd zijn, maar wel te beschouwen als veilig.
5.1.
Het college wijst erop dat eisers nieuwbouwwoning volgens het Bouwbesluit aan NEN 9997-1 moet voldoen. Tussen partijen is niet in geschil dat de HPS-palen niet NEN-gecertificeerd zijn. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat een Kiwa Conformiteitscertificaat en/of een KOMO Productcertificaat op zichzelf niet op één lijn is te stellen als een NEN-certificering en daarmee niet volstaat om het volgens de wet vereiste betrouwbaarheidsniveau te garanderen. Het Bouwbesluit geeft de bouwtechnische voorschriften waaraan een bouwwerk moet voldoen en verwijst daarbij uitsluitend naar NEN-normen. In sommige gevallen kan van die NEN-normen worden afgeweken door een gelijkwaardige oplossing te bieden, maar niet gebleken is dat het enkele overleggen van een Kiwa Conformiteitscertificaat en/of een KOMO Productcertificaat in dat opzicht voldoende is. De benodigde draagkracht van de fundering kan immers per geval anders zijn, zodat het college van eiser heeft mogen eisen dat hij de toereikendheid van de gebruikte palen door middel van een op de situatie toegespitste proefbelasting zou aantonen. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
6. Eiser betoogt dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door van hem een proefbelasting te verlangen, terwijl dit niet is verzocht bij vele andere woningbouwprojecten waar gebruik is gemaakt van HPS-palen. Ter onderbouwing van deze beroepsgrond heeft eiser een lijst van 155 projecten overlegd.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat van gelijke gevallen geen sprake is. Van de lijst met 155 gevallen vallen er slechts vijf onder de verantwoordelijkheid van het college. De overige 150 projecten zijn alleen al geen gelijk geval, omdat die hebben plaatsgevonden in andere gemeenten, waarbij mogelijk een ander beleid van kracht is op dit vlak. Gemeenten kunnen op een andere manier omgaan met hun toezichthoudende bevoegdheid en hebben daarbij beleidsruimte en beoordelingsruimte.
6.2.
Uit de toelichting van het college te zitting blijkt dat er bij de vijf overgebleven projecten op de lijst in één geval wel degelijk om een proefbelasting is verzocht, er in twee gevallen geen HPS-palen zijn toegepast maar Avegaar-palen en in één geval dat is ingestemd met een ondergrensbenadering in plaats van een proefbelasting omdat het ging om een lichte houten constructie met een paalbelasting van 200 kN, terwijl de paalbelasting van de woning van eiser 500 tot 600 kN bedraagt. Het vijfde geval heeft het college niet kunnen achterhalen en heeft eiser ter zitting niet kunnen verduidelijken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is van vergelijkbare gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
Informatieplicht
7. Eiser betoogt tot slot dat het college hem voor of bij het verlenen van de omgevingsvergunning had moeten waarschuwen dat het uitvoeren van een proefbelasting verplicht was bij gebruik van HPS-palen. Indien het college dat had gedaan, zou hij niet voor dit type palen hebben gekozen. Dat er HPS-palen toegepast zouden worden, bleek volgens eiser uit het funderingsadvies en een constructietekening die eiser bij de aanvraag om een omgevingsvergunning gevoegd heeft.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat het aan de eigenaar van een bouwwerk is om ervoor te zorgen dat hij of zij kennis neemt van de wettelijke eisen die aan dat bouwwerk gesteld worden. Dit volgt uit artikel 1a van de Woningwet. Er is geen rechtsregel die het college verplicht om de degene die een bouwwerk wil oprichten te adviseren over de gebruikte materialen. Daar komt bij dat eiser is gestart met de bouwwerkzaamheden voordat goedkeuring was verkregen. Hierdoor heeft hij het college de kans ontnomen om hem op een voor hem gunstig tijdstip op de benodigde proefbelasting te wijzen. Op het college rustte slechts de plicht om eiser te wijzen op het feit dat nog niet alle noodzakelijke constructieve gegevens waren ontvangen en goedgekeurd en daar heeft zij aan voldaan. Deze beroepsgrond kan naar oordeel van de rechtbank dan ook niet slagen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.