ECLI:NL:RBDHA:2025:7279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
23/4586
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor legaliseren carport, schuur en overkapping; strijd met de redelijke eisen van welstand en gelijkheidsbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg om een omgevingsvergunning te verlenen voor het legaliseren van een carport, schuur en overkapping op hun perceel. De aanvraag omgevingsvergunning werd op 29 januari 2022 ingediend, maar het college weigerde deze op 9 juni 2022, met als reden dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Eisers stelden dat de weigering onterecht was, omdat zij zich baseerden op negatieve welstandsadviezen die volgens hen niet zorgvuldig tot stand waren gekomen. De rechtbank oordeelde dat het college zich op basis van de welstandsadviezen op het standpunt mocht stellen dat het bouwplan niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de omgevingsvergunning terecht was, en dat er geen sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat de vergelijkbare gevallen niet op dezelfde wijze behandeld waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde het college tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4586

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. ing. B.M. Brandenburg-Stroo),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, het college
(gemachtigden: R. de Jager en R.P. Klaverkamp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de weigering van het college om een omgevingsvergunning te verlenen voor het legaliseren van een carport, schuur en overkapping op het perceel [adres 1] in [plaats] (het perceel).
1.1.
In het besluit van 9 juni 2022 (primair besluit) heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd. Met het bestreden besluit van 20 juni 2023 heeft het college het bezwaar van eisers daartegen ongegrond verklaard.
1.2.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] , de gemachtigde van eisers, en de gemachtigden van het college.

Waar gaat deze zaak over?

2. Eisers hebben op 29 januari 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd ter legalisatie van de door hen op het perceel gebouwde schuur, overkapping en carport. Rondom het perceel bevindt zich een schutting, waarvan het college heeft geconstateerd dat deze zonder een daarvoor benodigde omgevingsvergunning is gebouwd. Het college heeft aan eisers meegedeeld dat in dit stadium wordt afgezien van handhavend optreden tegen de schutting. De schutting maakt geen onderdeel uit van de aanvraag.
2.1.
Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd op de grond dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en met redelijke eisen van welstand. Eisers betogen dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft geweigerd, door zich te baseren op negatieve welstandsadviezen. Weigering van de omgevingsvergunning is volgens hen ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college de gevraagde omgevingsvergunning mocht weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 29 januari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Redelijke eisen van welstand
5. Tussen partijen is allereerst in geschil of de aanvraag terecht is geweigerd op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo.
5.1.
De Welstand- en Monumentencommissie heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van de “Welstandsnota Leidschendam-Voorburg” (welstandsnota) en heeft twee keer negatief geadviseerd over de aanvraag, namelijk in het advies van 3 mei 2022 en het advies van 15 november 2022.
5.2.
Het advies van de Welstand- en Monumentencommissie (welstandscommissie) van 3 mei 2022 luidt als volgt:
“Niet akkoord. De Welstand- en Monumentencommissie kan in principe instemmen met de legalisatie van de schuur en carport. Aan de straatzijde dient deze in het groen uitgevoerd te worden. Dit kan middels het vergroenen van de schutting (beplanting planten aan de binnenzijde schutting; één plank op een laag niveau weghalen en beplanting aan de buitenzijde langs de schutting omhoog laten groeien). De commissie kan niet instemmen met de schutting die hoger is dan 1 meter aan de openbare weg. Deze terugbrengen naar de hoogte van de in de welstandsnota toegestane hoogte van 1m. De commissie ziet de aangepaste tekening tegemoet.”
5.3.
De welstandscommissie heeft op 15 november 2022 opnieuw negatief geadviseerd over het bouwplan. Dat advies luidde als volgt:
“Niet akkoord. Welstand handhaaft voor een belangrijk deel haar eerder afgegeven negatieve advies behorende bij deze handhavingszaak.
A - De schutting met uitzondering ter plaatse van de carport en berging dient teruggebracht te worden tot een hoogte van 1m en geschilderd te worden in de vergadering getoonde kleur groen (woudgroen).
B - De schutting ter plaatse van de carport en schuur de bestaande schutting kan behouden blijven mits deze groen geschilderd wordt (woudgroen) en van begroeiing voorzien wordt met een gemengde beplantingsmix aan de straatzijde.”
5.4.
Eisers betogen dat het college zich niet mocht baseren op de welstandsadviezen omdat deze niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Volgens hen is niet voldaan aan de vergewisplicht die is opgenomen in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De adviezen zijn te verstrekkend, nu ze vooral gaan over de schutting. De schutting is echter geen onderdeel van de aanvraag. De voorwaarden die de welstandscommissie heeft gesteld aan de schutting, had zij daarom niet mogen stellen. Eisers betwisten verder dat de schuur, overkapping en carport in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. De bouwwerken zijn volgens hen vanaf de openbare weg nauwelijks zichtbaar.
5.5.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
5.6.
Op grond van vaste jurisprudentie geldt dat het college aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting, tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria, of anderszins onjuist of onvolledig is. [1]
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich op basis van de welstandsadviezen op het standpunt mocht stellen dat het bouwplan van eisers niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.8.
Voor zover in de welstandsadviezen wordt voorgeschreven dat de schutting moet worden teruggebracht naar een hoogte van 1 meter, heeft het college het advies niet gevolgd. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo moeten bouwwerken bij de welstandstoets niet alleen op zichzelf worden beschouwd, maar moet ook worden beoordeeld hoe deze zich verhouden tot bouwwerken de omgeving. De schutting staat in de directe nabijheid van de bouwwerken waarop de aanvraag ziet. Daarom heeft de welstandscommissie de schutting kunnen betrekken bij de beoordeling van de bouwwerken waarop de aanvraag ziet, in relatie tot de omgeving. Het welstandsadvies strekt ertoe dat de bouwwerken alleen in overeenstemming zijn met redelijke eisen van welstand als deze van het openbaar gebied worden afgeschermd, waarbij de afscherming in groen moet worden uitgevoerd. De in het welstandadvies bedoelde vergroening van de schutting
kan worden gerealiseerd door deze groen te schilderen en daarop beplanting aan te brengen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het welstandsadvies te verstrekkend is.
5.9.
In de stelling van eisers dat het technisch onmogelijk is om beplanting aan te brengen op de schutting heeft het college geen aanleiding hoeven zien van het welstandsadvies af te wijken. De rechtbank volgt het standpunt van het college dat eisers niet hebben onderbouwd dat begroeiing van de schutting alleen kan worden gerealiseerd door stoeptegels van het openbare voetpad te verwijderen ten behoeve van beplanting. Op zitting heeft het college overigens toegelicht dat ook een andere wijze van groene afscherming van de bouwwerken aanvaardbaar is, zoals het vervangen van de schutting door beplanting op de erfgrens.
Het advies van de bezwaarschriftencommissie
6. Eisers betogen dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Zij wijzen erop dat de bezwaarschriftencommissie alles wat over de schutting is gezegd buiten beschouwing heeft gelaten. Dat verhoudt zich niet tot het in bezwaar kunnen betwisten van het welstandsadvies, waarin juist aandacht wordt besteed aan de schutting.
6.1.
Gelet op de adviezen van de welstandscommissie waarin de schutting wordt besproken, heeft het college in de motivering van het bestreden besluit niet voorbij kunnen gaan aan wat eisers in bezwaar over de schutting naar voren hebben gebracht. Door het advies van de bezwaarschriftencommissie in zijn geheel over te nemen is dat wel gebeurd. Op dit punt bevat het bestreden besluit dus een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Dit betekent dat dit gebrek niet tot vernietiging van het bestreden besluit leidt. In beroep heeft het college toegelicht waarom hij de welstandsadviezen heeft gevolgd en daarbij is ook aandacht besteed aan de betekenis die de schutting in de welstandstoets heeft. Uit wat is overwogen onder 5 van deze uitspraak volgt dat deze motivering stand kan houden. Het is niet aannemelijk dat eisers door het motiveringsgebrek zijn benadeeld. In beroep hebben eisers zich voldoende kunnen uitlaten over de nadere motivering van dit onderdeel van het bestreden besluit. De rechtbank ziet in het voorgaande wel aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten in beroep en tot vergoeding van het griffierecht.
Gelijkheidsbeginsel
7. Eisers betogen dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. In de omgeving van het perceel van eisers zijn meerdere vergelijkbare schuttingen en carports gebouwd waaraan niet dezelfde eisen over een groene of begroeide uitvoering zijn gesteld. Ter onderbouwing hebben eisers een lijst met adressen en foto’s overgelegd, met schuttingen en andere bouwwerken die niet groen zijn geschilderd of met groen zijn begroeid.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel zijn er vereisten die voortvloeien uit vaste rechtspraak. Er dient sprake te zijn van een vergelijkbaar geval, dat ongelijk wordt behandeld, zonder dat er een objectieve rechtvaardiging bestaat voor het verschil in handelwijze.
7.2.
In dit geval gaat het om de weigering van een omgevingsvergunning, zodat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel sprake moet zijn van vergelijkbare situaties waarin wél een omgevingsvergunning is verleend. Uit het dossier blijkt dat voor bouwwerken op drie van de genoemde adressen een omgevingsvergunning is verleend, namelijk voor de [adres 2] , [adres 3] en de [adres 4] in [plaats] . Voor de overige adressen heeft het college onbestreden toegelicht dat daarvoor geen vergunningen zijn verleend.
7.3.
Voor de carport en de erfafscheiding op het perceel [adres 2] heeft het college een omgevingsvergunning verleend. Op zitting heeft het college toegelicht dat het bouwplan voor [adres 2] door de welstandscommissie aanvaardbaar is bevonden omdat daarin is voorgeschreven dat de erfafscheiding aan de voorzijde van het perceel is begroeid. Om die reden is al geen sprake van een vergelijkbaar geval. Daarnaast constateert de rechtbank dat de carport een meer open uitvoering heeft dan de carport van eisers.
7.4.
Voor het perceel [adres 3] heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van de bestaande carport en erfafscheiding. Het college heeft toegelicht dat volgens de vergunning geen andere bebouwing of een hoge erfafscheiding langs de openbare ruimte wenselijk is. Het resterende gedeelte van de (zij)tuin is met groen begroeid en de welstandscommissie heeft positief geadviseerd. Gelet op deze omstandigheden is ook geen sprake van een vergelijkbaar geval.
7.5.
Voor het perceel [adres 4] heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een serre aan de zijgevel en erfafscheidingen rondom het perceel. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat de voor wat betreft de serre van belang is dat deze niet vergelijkbaar is met de bebouwing van eisers, omdat die aan de zijkant van de woning en niet vlak op de erfgrens is gebouwd. De rechtbank constateert dat in deze vergunning het bouwplan in overeenstemming is bevonden met redelijke eisen van welstand op de voorwaarde dat vergunninghouder de erfafscheiding met groen laat begroeien en dat het hekwerk dat zichtbaar is vanaf de straatzijde (woud)groen gemaakt wordt. De rechtbank oordeelt dat op dit perceel daarom geen sprake is van een vergelijkbaar geval.
7.6.
Voor zover de vergunde bouwplannen voor de percelen [adres 2] en [adres 4] feitelijk niet zijn uitgevoerd zoals vergund, is dat een handhavingskwestie. Over handhaving heeft het college toegelicht dat het na een achterstand in controles, in 2024 is gestart met een inventarisatie van alle niet vergunde bouwwerken, meer specifiek schuttingen bij hoekwoningen, in de wijk en zal onderzoeken of hiertegen handhavend moet worden opgetreden.
Strijd met bestemmingsplan
8. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Voor zover eisers betogen dat het college ten onrechte niet heeft beslist tot afwijking van het bestemmingsplan, overweegt de rechtbank als volgt.
8.1.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [2]
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de door eisers gebouwde carport, schuur en overkapping alleen ruimtelijk inpasbaar zijn wanneer vanuit de openbare ruimte een rustig beeld ontstaat. Ten behoeve van dat beeld vindt het college afscherming met groen wenselijk. Dat kan door vergroening van de schutting, of door afscherming met beplanting op de erfgrens, in plaats van de schutting. In wat eisers aanvoeren ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het college een onjuiste of onvolledige afweging heeft gemaakt. Dit betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
9.1.
Omdat de rechtbank het geconstateerde motiveringsgebrek in het bestreden besluit passeert, moet het college het griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden. Om die reden krijgen eisers ook een vergoeding van door hen gemaakte proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.
Beslissing
De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4830.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:645.