In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 30 april 2025, worden twee beroepen van een Syrische eiser beoordeeld. Het eerste beroep is gericht tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) van 2 maart 2025, waarin de eiser werd geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen. Het tweede beroep betreft een vrijheidsbeperkende maatregel die door de minister van Asiel en Migratie op dezelfde datum is opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen op 25 april 2025 behandeld, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister en het COa aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank oordeelt dat het COa op goede gronden heeft besloten tot de plaatsing van de eiser in de HTL. De eiser had op 28 februari 2025 een locatieverbod genegeerd en vertoonde agressief gedrag, wat door COa-medewerkers als bedreigend werd ervaren. De rechtbank concludeert dat het COa voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van meerdere incidenten met grote impact die de HTL-plaatsing rechtvaardigen. De rechtbank laat in het midden of er sprake is van één incident met zeer grote impact, omdat de meerdere incidenten al voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen en verklaart het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de bekendmaking, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit. Voor het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geen rechtsmiddel open.