ECLI:NL:RBDHA:2025:7307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
09/314043-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling opzettelijke brandstichting met explosiegevaar in appartementencomplex te Gouda

Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 30 september 2024 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning en in de kelderbox van zijn appartementencomplex in Gouda. De verdachte heeft brand gesticht door karton en andere brandbare materialen in contact te brengen met open vuur, waarbij hij ook een deodorantbus in het vuur heeft gegooid, wat leidde tot een explosie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend, gezien het Pro-Justitiarapport dat zijn psychische toestand beschrijft. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 611 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft geoordeeld dat er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen was, gezien de omstandigheden waaronder de brandstichting plaatsvond. De verdachte heeft verklaard dat zijn handelen een noodkreet was, maar de rechtbank heeft dit niet als een geldige verdediging geaccepteerd. De verdachte is momenteel gedetineerd en er is een dringende behoefte aan behandeling voor zijn psychische problemen, wat ook in de strafoplegging is meegenomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/314043-24
Datum uitspraak: 22 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] (Nederland),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting P.I. [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 januari 2025 (pro forma) en 8 april 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Bakker en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. H.C.S. van Vliegen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 april 2025 - ten laste gelegd dat:
hij op 30 september 2024 te Gouda, opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing heeft veroorzaakt, door
- op het balkon van zijn, verdachtes, woning (in eigendom van Mozaïek Wonen)(een zak) karton en/of ander(e) brandbare materia(a)l(en) in aanraking te brengen met (open) vuur en/of (vervolgens) deodorant in het vuur te spuiten en/of (vervolgens) een bus deodorant in het vuur te gooien (waardoor er een explosie ontstond) en/of
- in de kelderbox behorend bij zijn, verdachtes, woning (in eigendom van Mozaïek Wonen) karton en/of (een) ander(e) brandbare materia(a)l(en) in aanraking te brengen met (open) vuur en/of brandend karton uit te vouwen en (vervolgens) een kussen en een doek en een tapijt op het vuur te gooien, buiten voor de ingang van de kelderboxen karton en/of (een) ander(e) brandbare materia(a)l(en) in aanraking te brengen met (open) vuur en/of brandend karton uit te vouwen en/of (vervolgens) dit (brandende) karton de gang van de kelderboxen en/of zijn, verdachtes, kelderbox in te schuiven/slepen en/of (vervolgens) een kussen en/of een doek en/of een tapijt op het vuur te gooien
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten goederen op het balkon van verdachte en/of op aangrenzende balkons en/of de vloer en/of omheining van het balkon (eigendom van de Woningbouwvereniging) en/of goederen in de kelderbox van verdachte en/of in aangrenzende kelderboxen en/of goederen in de andere woningen in het gebouw en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten de bewoners van de woningen in het gebouw (door de explosie en/of de brand en/of de rookontwikkeling) te duchten was.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met uitzondering dat sprake is van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde brandstichting. Voor zover nodig zal de rechtbank hierna op de verweren van de raadsvrouw ingaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024317176-22, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 104).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 8 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 45-46):
Ik ben opzichter bij Mozaiek Wonen en doe aangifte van brandstichting
van de [adres 2] te Gouda. Dit betreft een appartement van een appartementencomplex van Mozaiek Wonen. Ik hoorde dat er schade was op het balkon van de [adres 2] doordat er brand was gesticht en ook in de kelderbox van [perceel] zou brand gesticht zijn. Door de brand in de berging van [perceel] is er door de hele bergingsgang brandschade.
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 1 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 31-33):
Adres : [adres 2]
Postcode plaats : [postcode 2] Gouda
A: Ik heb een zak karton op mijn balkon gelegd en in de brand had gestoken.
Het was een zak karton. Daarna ben ik naar mijn garagebox gelopen en had ik nog wat karton en nog iets dikkers maar wat op karton leek heb ik toen in brand gestoken.
V: Er is ook een soort explosie gehoord, wat kun je daarover vertellen?
A: dat was op het balkon, ik spoot het met een deo-bus aan, toen gooide ik de deo-bus erin.
V: Wat heb je gebruikt om het vuur aan te steken?
A: Een aansteker en de deo-bus, bij de brand op het balkon.
3. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, op 3 oktober 2024 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier:
U vraagt wat ik over de verdenking wil zeggen. Ik had een zak met gescheiden kartonafval. Die had ik op het balkon in brand gestoken en met een deo bus had ik het vuur aangewakkerd. Toen het een klein vuurtje was, ben ik naar de kelderbox gegaan en heb ik daar een stuk karton dat ik nog had ook aangestoken. Dat heb ik in de kelderbox gelegd en uitgevouwen zodat het groter werd. Toen heb ik in de kelderbox, een oud kussen erop gegooid. Het kussen was helemaal ontvlamd waardoor ik het niet in het water kon gooien. Toen heb ik het tapijt er over heen gegooid. Het begon erg te roken. Toen deed ik de kelderbox dicht.
4. Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning, opgemaakt op 10 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 80-88):
Op donderdag 3 oktober 2024 kwamen wij voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres 2] , [postcode 2] Gouda.
Brand op het balkon
Op de tegelvloer nabij de naar buiten draaiende balkondeur zagen wij verbrande
restanten van papier, voedselresten, aluminium, kunststof en metaal. Op de brandresten lag een drukhouder in de vorm van een spuitbus deodorant. Wij zagen dat de bodem van de drukhouder weggeslagen was. De buitenkant (opdruk) van de spuitbus vertoonde smeltsporen en roetaanslag. Tevens was er een
gevaarsymbool op de verpakking van deodorant te lezen. Dit symbool is het symbool voor het gevaar 'ontvlambaar'. Spuitbussen met drijfgas zijn explosief als deze worden verbrand. Spuitbussen met drijfgas zijn explosief als deze worden verbrand. De ontbrande gassen zullen de bestaande brand voeden qua energie en daardoor de brandontwikkeling versnellen en/of uitbreiden.
Op de balustrade was een zwarte aanslag te zien van roet en rook. Ook waren op de stenen sporen van gesmolten kunststof te zien. Aan de linkerzijde van het balkon waren aan de onderzijde van het kunststof kozijn sporen van thermische schade te zien. Het kunststof vertoonde hier inbranding, smeltsporen en verkleuring door inwerking van een hittebron nabij. De high pressure laminate plaat vertoonde sporen van roetafzetting.
Brand in berging
De binnenzijde van de deur was nagenoeg volledig bedekt met een roetlaag. De goederen welke door vuur waren aangetast, of zelf onderdeel waren geworden bij de
branduitbreiding bevonden zich aan de rechterzijde van de berging. Dit waren met
name de eetkamerstoelen, bureaustoel en een opgerolde verticaal geplaatste
vloerkleed. Op de rechter stenen tussenmuur met een andere berging zagen wij een
zwarte beroeting waaraan gesmolten kunststof materialen waren vastgeplakt. Bij nader onderzoek aan deze locatie zagen wij gesmolten c.q. verbrande resten van een tweetal stofzuigerslangen. De algehele toestand van het uiterlijk van de elektrische installatie was beroet met smeltsporen/brandschade.
Op de vloer aan de onderzijde waren verbrandde resten van een kunststof rugkussen en tweetal kunststof stofzuigerslangen te zien. Op, of hier vlakbij, is de primaire brandhaard ontstaan. Onder invloed van overige goederen en zuurstof kon de brand zich van hieruit uitbreiden.
Brandoorzaak
Zoals beschreven zagen wij aan de linkerzijde van de berging nabij de eetkamerstoelen een brandbeeld die kenmerkend is voor een verbrandingsproces. Van hieruit is een 'V-vormig' brandbeeld te zien. Op de vloer aan de onderzijde van deze 'V-vorm' waren verbrandde resten van een kunststof rugkussen en tweetal kunststof stofzuigerslangen te zien. Op, of hier vlakbij, is de primaire brandhaard ontstaan.
Gevaarzetting – Woning
De schade aan de materialen op het balkon heeft zich beperkt tot een kleine radius rondom de primaire brandhaard. De explosie, veroorzaakt door de drukhouder deodorant, heeft in theorie voor een explosieve ontbranding van de drijfgassen gezorgd. Met de bevindingen tijdens het PD onderzoek is het aannemelijk dat er door de brand sprake is geweest voor gemeen gevaar voor goederen.
Gevaarzetting – Berging
Het gevolg van deze brand waren verbranding van goederen welke dat niet tot doel hadden en de ontwikkeling van hete, giftige en zwarte rookgassen. Deze rookgassen hebben zich verspreid in de berging waaronder de gang en de overige bergingen. Door het gaaswerk in de bovenlichten van de bergingen had vlamoverslag theoretisch mogelijk kunnen zijn. Door de hete rookgassen hadden hierdoor ook andere goederen tot ontbranding kunnen komen. Tijdens ons onderzoek hebben wij geconstateerd dat goederen in de overige bergingen door het roet en de brandgeur aanzienlijk gehavend zijn geraakt. Met de bevindingen tijdens het PD onderzoek is het aannemelijk dat er door de brand sprake is geweest voor gemeen gevaar voor goederen.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Brandstichting op het balkon
Uit de verklaring van de verdachte leidt de rechtbank af dat hij opzet heeft gehad op de brandstichting op het balkon.
Brandstichting in de kelderbox
De rechtbank stelt eerst de feiten vast.
De verdachte heeft in een nader verhoor bij de politie en op de terechtzitting verklaard dat hij de brand buiten (bij de kade) heeft aangestoken, en niet in de kelderbox. Hij zou de brandende spullen vervolgens naar binnen, naar de kelderbox hebben verplaatst, met de bedoeling om het vuur daar te doven.
De rechtbank acht dat scenario niet aannemelijk. Het was logischer geweest om die brand buiten te doven. De rechtbank gaat uit van de door de verdachte aanvankelijk afgelegde verklaring bij de politie en de rechter-commissaris, dat hij de brand in de kelderbox heeft aangestoken. Dat scenario past ook bij de bevindingen van het forensisch onderzoek, waaruit blijkt dat de brandhaard in de kelderbox is ontstaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte in de kelderbox een stuk karton met een aansteker heeft aangestoken. Het aangestoken stuk karton heeft hij uitgevouwen, waarna de brand groter werd. Ook heeft hij een kussen op het vuur gelegd. De brand ontwikkelde zich zodanig dat er hevige rookvorming ontstond. Hierop heeft de verdachte een tapijt op de brand gelegd, naar eigen zeggen zodat de brand zou doven. De verdachte heeft hierna de deur van de kelderbox afgesloten en de kelderbox verlaten, terwijl de brand niet was gedoofd.
De volgende vraag is of de verdachte opzet had op de brandstichting.
Door en namens de verdachte is aangevoerd dat het niet zijn bedoeling zou zijn geweest om brand te stichten, en dat zijn handelen een noodkreet was.
De rechtbank verwerpt het scenario van de verdachte dat hij de brandende spullen naar binnen bracht met de bedoeling om het vuur daar te doven. De verdachte heeft de brand binnen aangestoken en de kelderbox verlaten terwijl het vuur niet gedoofd was. Het opzet op de tweede brandstichting staat daarmee vast. Het opzet wordt bovendien ondersteund door de eerdere opzettelijke brandstichting.
Gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
De raadsvrouw heeft betoogd dat ten aanzien van de brand op zowel het balkon als in de kelderbox, geen gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar, noch levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel ten aanzien van de brand op het balkon als de brand in de kelderbox gemeen gevaar voor goederen te duchten was, maar geen levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
De rechtbank stelt voorop dat voor levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 157 Sr. vereist is dat uit de bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel daadwerkelijk te duchten was. Dat betekent dat het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting - naar algemene ervaringsregels - voorzienbaar moet zijn geweest.
Ten aanzien van het balkon
De verdachte heeft op zijn balkon een stuk kartonafval in brand gestoken. Het vuur heeft hij aangewakkerd door daarop te spuiten met een deodorantbus waarna hij de deodorantbus op de brand heeft gegooid. Als gevolg daarvan is er een ontploffing ontstaan.
Wat betreft de gevaarzetting komt het rapport forensisch onderzoek (p. 88) tot de conclusie:
“de brand is klein gebleven en is uit zichzelf gesmoord. Hierbij zijn geen aanwijzingen verkregen dat
deze brand[cursivering rechtbank] ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander zoals genoemd in artikel 157 lid 2 Sr.”
De rechtbank gaat niet mee in die conclusie. Immers is het criterium bij de beoordeling van de gevaarzetting niet of
dezebrand, zoals die in dit geval is ontstaan, op enig moment een gevaar voor personen heeft opgeleverd. Deze brand is gesmoord (een gelukkig toeval), maar daar gaat het niet om. Het criterium is of het levensgevaar ten tijde van de brandstichting - naar algemene ervaringsregels -
voorzienbaarwas. Met andere woorden: had het ook slechter kunnen aflopen? Het antwoord op die vraag is: ja.
Het in contact brengen van een deodorantbus met vuur brengt ontploffingsgevaar met zich mee. Dat handelen brengt de niet ondenkbeeldige kans met zich mee dat daardoor een steekvlam en/of uitbreiding van een brand naar de naburige appartementen ontstaat. Dit gebeurde bovendien in de nachtelijke uren, zodat de kans groot was dat mensen in de naburige appartementen thuis waren. Bovendien zullen veel mensen op dat tijdstip slapen, wat de kans groter maakt dat zij worden overvallen door een plotselinge brand en/of rookontwikkelingen niet meer tijdig kunnen vluchten.
Anders dan het rapport forensisch onderzoek, en anders dan de verdediging én de officier van justitie oordeelt de rechtbank dan ook dat er wél levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Ten aanzien van de kelderbox
De verdachte heeft vlak daarna brand gesticht in de kelderbox, en de brand onbeheerd achtergelaten zoals hiervoor is omschreven. Als gevolg van die brand zijn meerdere goederen in de kelderbox en kelderboxen van derden in dezelfde gang aangetast, wat ook voorzienbaar was.
Gelet op de locatie van de kelderboxen (te weten onder diverse woningen) was ook hier bovendien levensgevaar en gevaar voor letsel voorzienbaar. Het gevaar was dus niet enkel gelegen in de brand, maar ook in de daardoor ontstane rook. Rook kan immers tot bedwelming, verstikken en schade aan de luchtwegen leiden.
Dat dit gevaar bestond, blijkt ook uit het feit dat de brandweer uit voorzorg de bovenliggende woningen van de kelderbox heeft ontruimd. Gelet hierop en op wat de rechtbank heeft vooropgesteld is zij van oordeel dat ook ten tijde van deze brandstichting naar algemene ervaringsregels sprake was van gemeen gevaar voor goederen én – anders dan de verdediging én de officier van justitie – van levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit, zoals hieronder weergegeven.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 30 september 2024 te Gouda, opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing heeft veroorzaakt, door
- op het balkon van zijn, verdachtes, woning (in eigendom van Mozaïek Wonen)(een zak) karton en/
ofander(e) brandbare materia(a)l(en) in aanraking te brengen met (open) vuur en/
of(vervolgens) deodorant in het vuur te spuiten en
/of(vervolgens) een bus deodorant in het vuur te gooien (waardoor er een explosie ontstond) en
/of- in de kelderbox behorend bij zijn, verdachtes, woning (in eigendom van Mozaïek Wonen) karton en
/of(een) ander(e) brandbare materia(a)l(en) in aanraking te brengen met (open) vuur en
/ofbrandend karton uit te vouwen en (vervolgens) een kussen en een doek en een tapijt op het vuur te gooien,
-
buiten voor de ingang van de kelderboxen karton en/of (een) ander(e) brandbare materia(a)l(en) in aanraking te brengen met (open) vuur en/of brandend karton uit te vouwen en/of (vervolgens) dit (brandende) karton de gang van de kelderboxen en/of zijn, verdachtes, kelderbox in te schuiven/slepen en/of (vervolgens) een kussen en/of een doek en/of een tapijt op het vuur te gooienterwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten goederen op het balkon van verdachte en
/ofop aangrenzende balkons en
/ofde vloer en/of omheining van het balkon (eigendom van de Woningbouwvereniging) en
/ofgoederen in de kelderbox van verdachte en
/ofin aangrenzende kelderboxen en
/ofgoederen in de andere woningen in het gebouw en
/of- levensgevaar en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
een ander ofanderen, te weten de bewoners van de woningen in het gebouw (door de explosie en
/ofde brand en
/ofde rookontwikkeling) te duchten was.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 615 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daarbij bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Gelet op de recentelijke reclasseringsupdate is het van belang dat de verdachte niet vrijkomt voordat een behandelplek voor hem beschikbaar komt. Dat is vooralsnog niet het geval. Er zou een overbruggingsplek gerealiseerd moeten worden en tot die tijd zou de verdachte niet op straat moeten komen te staan, aldus de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden zou moeten worden opgelegd, zodat de verdachte tot zes weken na de uitspraakdatum vast blijft zitten. Daarnaast zou de straf gecombineerd moeten worden met een voorwaardelijk strafdeel, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting door zowel op het balkon van zijn woning als in de kelderbox van zijn appartementencomplex in de nachtelijke uren brand te stichten. Dat is een ernstig feit en de verdachte heeft doelbewust een gevaarlijke situatie laten ontstaan. De verdachte heeft verklaard dat zijn handelen een noodkreet was. Alhoewel de rechtbank oog heeft voor de mentale gesteldheid van de verdachte en de context waarin het feit is gepleegd, is de wijze waarop hij heeft gehandeld onacceptabel. In het bijzonder doordat hij op het balkon zijn deodorant bus in het vuur heeft geworpen, waardoor een ontploffing is ontstaan. Ook heeft hij de in de kelderbox gestichte brand niet gedoofd, maar is daarvan weggelopen. De gevaarzetting was van een ernstig niveau, gelet ook op de door de brandweer noodzakelijk geachte ontruiming van de bovenliggende woningen van de kelderbox. Het is dan ook goed voorstelbaar dat door verdachtes handelen bij omwonenden gevoelens van angst en onveiligheid zijn ontstaan.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 30 januari 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte de afgelopen vijf jaar niet in aanraking is geweest met politie en justitie en ook niet eerder voor een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld is. De rechtbank zal dit noch in het voordeel, nog in het nadeel van de verdachte meewegen bij het bepalen van de straf.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 19 december 2024, waaruit onder meer volgt dat sprake is van problematiek op vrijwel alle leefgebieden en van een hoog recidiverisico. De verdachte heeft geen woning, geen structurele dagbesteding en daarnaast is sprake van een onbehandelde persoonlijkheidsstoornis met vermijdende- en borderline trekken in combinatie met excessief middelengebruik. De reclassering acht het van belang dat de verdachte behandeld wordt. Als de persoonlijkheidsstoornis onbehandeld blijft, bestaat er een groot risico op een terugval in verdachtes middelengebruik. De persoonlijkheidsproblematiek leidt tot middelengebruik, terwijl het middelengebruik van grote invloed is op het recidiverisico. De reclassering adviseert daarom om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten (i) meldplicht, (ii) opname in een zorginstelling, (iii) ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortuderende klinische opname, (iv) begeleid wonen, (v) dagbesteding en (vi) meewerken aan middelencontrole.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro-Justitiarapport van [naam 2] van 27 december 2024. Hieruit volgt dat de verdachte is gediagnosticeerd met een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en borderline trekken. Daarnaast is sprake van een stoornis in alcoholgebruik, in het gebruik van een stimulantium (amfetamine) en in het gebruik van een anxiolyticum. Alhoewel het recidiverisico wordt ingeschat als laag, geldt dat, in geval van terugval in het middelengebruik, het recidiverisico hoog is. De stoornissen waren ten tijde van het tenlastegelegde feit aanwezig en beïnvloedde dat deels. Om die reden wordt geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderende mate aan de verdachte toe te rekenen. De behandeling moet gericht zijn op de verslavings-
problematiek, de gebrekkige impulscontrole, emotieregulatie en copingvaardigheden die voortkomen uit de vermijdende en borderline persoonlijkheidstrekken.
De rechtbank is van oordeel dat het Pro-Justitiarapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de bevindingen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank zal het bewezen verklaarde feit in navolging van die conclusies in verminderde mate aan de verdachte toerekenen en houdt hier rekening mee bij de strafoplegging. De rechtbank volgt de Pro-Justitiarapporteur en de reclassering ook in hun conclusie dat bij de verdachte sprake is van een, in geval van een terugval, hoog recidiverisico, en dat een intensieve behandeling noodzakelijk is teneinde dat risico te verminderen.
Ten slotte heeft de rechtbank kennis genomen van een recentelijke reclasseringsupdate, waaruit blijkt dat de verdachte op een wachtlijst staat voor een forensisch psychiatrische afdeling (FPA) in Den Haag en dat hij op korte termijn geen zicht heeft op een behandelplek bij de FPA in Den Haag. Vanuit FPA is naar voren gebracht dat een overbruggingstermijn van zes weken na de uitspraakdatum wenselijk is, zodat die tijd gebruikt kan worden om een overbruggingsplek te vinden. De rechtbank zal hier rekening mee houden bij het bepalen van de straf.
De rechtbank acht, alles afwegende een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 611 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht zodat voor de verdachte een overbruggingsplek gevonden kan worden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om een deel van die straf voorwaardelijk op te leggen, te weten 365 dagen met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te verbinden.
Ter vermindering van het recidiverisico hecht de rechtbank eraan dat de verdachte aansluitend op zijn detentie klinisch wordt opgenomen bij een zorginstelling zoals voornoemde FPA in Den Haag.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
opzettelijk brand stichten en teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is;
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
611(
ZESHONDERDELF)
DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
365(
DRIEHONDERDVIJFENZESTIG)
DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd een afspraak maakt bij Reclassering Fivoor op het adres Antwerpseweg 3, 2803 PB Gouda, telefoonnummer 088 028 2270, en zich gedurende de proeftijd meldt op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat opnemen in een nader te bepalen zorginstelling (FPA in Den Haag). De veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van deze instelling worden gegeven;
- zich gedurende de proeftijd (aansluitend aan de klinische opname) onder behandeling stelt van Fivoor GGZ, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd en aansluitend aan de klinische opname verblijft in een nader te bepalen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrije tijdsbesteding, met een vaste structuur;
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van alcohol, drugs en medicatie en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
geeft opdracht aan Reclassering Fivoor het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Kuijper, voorzitter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
mr. E.R.F. van Engelen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Straaten en V. Grampon, griffiers.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2025.