ECLI:NL:RBDHA:2025:7308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
09/324036-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling opzettelijke brandstichting bij de voordeur van een woning met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 oktober 2024 opzettelijk brand heeft gesticht bij de voordeur van een woning in 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1981 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het in vereniging brandstichten, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners. Tijdens de zittingen op 24 januari en 8 april 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, die een gevangenisstraf van vier jaar eiste. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank baseerde haar oordeel op camerabeelden en DNA-bewijs dat de verdachte verbond aan de brandstichting. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers. Daarnaast werd een schadevergoeding van €6.632,19 toegewezen aan de benadeelde partijen, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die door zijn daden was veroorzaakt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/324036-24
Datum uitspraak: 22 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 24 januari 2025 (pro forma) en 8 april 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. R.A.J. Verploegh naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 oktober 2024 te 's-Gravenhage,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht bij een pand (gelegen op/aan de [adres 1] ),
immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk,
een brandbare (vloei)stof op een deurmat en/of deur gegoten en (vervolgens)
aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een)
brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan een (deel van) een deur(mat) en/of deur van de woning en/of
pand (perceel [adres 1] toebehorende aan [naam 1] en/of [naam 2] )
geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemd pand, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen en/of levensgevaar voor in voornoemd pand bevindende perso(o)n(en), in
elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor in voornoemd pand bevindende perso(o)n(en), in elk geval
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
3. De bewijsbeslissing
3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met onderzoeksnummer DH3R024088/30WRANGLER, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (genummerd pagina 1 t/m 139 voorgeleidingsdossier, pagina 20 t/m 201 raadkamerdossier, pagina 202 t/m 378 vervolgdossier en pagina 394 t/m 477 aanvullend dossier).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 42-47 – raadkamerdossier):
Op 17 oktober 2024 heb ik, verbalisant nader onderzoek verricht aan de camerabeelden van de brandstichting van 7 oktober 2024 omstreeks 04:50 uur van de woning aan de [adres 1] te Den Haag. Op het eerste frame van het videobestand staat de datum en het begintijdstip vermeld van 07-10-2024, 4.46.01
Op de beelden van camera 1 zag ik dat:
- Op tijdstip 04:46:36 twee personen op een scooter over de [straatnaam 1] aan kwamen rijden;
- Deze scooter stopte ter hoogte van de woning [adres 1] te Den Haag;
- Op tijdstip 04:46:45 de bijrijder van de scooter, hierna te noemen persoon 1, van de scooter af stapte en de voortuin van de woning [adres 1] te 's-Gravenhage in liep;
- De bestuurder van de scooter, hierna te noemen persoon 2, op de scooter bleef zitten;
- Persoon 1 met een zwart voorwerp, die sterk lijkt op een zwarte jerrycan, richting de woning liep;
- Persoon 1 met de jerrycan een vloeistof tegen de voorkant van de woning sprenkelde op tijdstip 04:47:55;
- Persoon 1 waarschijnlijk een aansteker pakte, de vloeistof aanstak en er brand ontstaat;
- Persoon 1 bij de woning wegrent, de jerrycan meenam en dat zijn linkerschoen kort in brand stond;
- Persoon 1 richting de scooter rende en achterop de scooter stapt bij persoon 2;
- De twee personen op de scooter omdraaiden;
- De scooter wegreed over de [straatnaam 1] , op tijdstip 04:48:17 terug in de richting van de [straatnaam 2] .
Bij het bekijken van beide camerabeelden zie ik dat persoon 1 het volgende signalement heeft:
- Manspersoon
- Pet, zwart van kleur, merk Under Armour
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 57-59 – voorgeleidingsdossier):
Ik herken de man die op beeld staat bij de brandstichting als verdachte [verdachte] . Ik herken hem aan:
- De vorm van zijn gezicht; hoge jukbeenderen brede kaak
- De vorm van zijn oren
- Zijn sterke kaaklijn
- De vorm van lijnen van zijn gezichtbeharing
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 400-401 – aanvullend dossier):
Na het zien van de beelden herken ik de verdachte van de brandstichting als [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1981, te ’s Gravenhage. Ik ken [verdachte] van een eerder onderzoek, 30Pajero, waar ik als rechercheur betrokken bij ben geweest.
Ik herken de verdachte van de brandstichting op de [straatnaam 1] in Den Haag als [verdachte] . Ik herken hem aan:
- De vorm en verhouding van zijn gezicht;
- De vorm van zijn gezichtsbeharing, inclusief bakkebaarden;
- De lijnen van zijn gezichtsbeharing;
- Zijn kaaklijn
4. Het proces-verbaal van bevindingen (inclusief bijlagen), opgemaakt op 7 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 48-55 – raadkamerdossier):
Op 7 oktober 2024 omstreeks 06:20 uur reden wij de [straatnaam 1] op. Op de [straatnaam 1] ter hoogte van perceelnummer 20 zag ik een zwarte pet op de weg liggen. Ter plaatse heb ik camerabeelden gezien van de bewoner van perceelnummer [nummer] . Daar zag ik een man met een zwarte pet van het merk under amour. Ik zag dat de man op een scooter zonder helm weg ging in de richting van de [straatnaam 2] . De man had een zwarte pet met het logo van under armour op. Om 06:45 uur heb ik de pet in beslag genomen.
Spoor identificatienr. : AASU8609NL
5. Het geschrift, te weten NFI-rapport d.d. 10 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 56-60):
Pet AASU8609NL
DNA kan afkomstig zijn van:
Bewijskracht:
AASU8609NL#01
Binnenrand voorzijde van de pet
- [verdachte]
- meer dan 1 miljard
Ten aanzien van [verdachte]
DNA-mengprofiel AASU8609NL#1 is
meer dan 1 miljardkeer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer het DNA afkomstig is van twee willekeurige onbekende personen.
6. Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (inclusief bijlagen), opgemaakt op 25 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 267-279 – vervolgdossier):
Op 7 oktober 2024 kwamen wij, naar aanleiding van een melding van een brandstichting, voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres 1] 's-Gravenhage.
Brandoorzaak/Hypothese
Aan de hand van het forensisch onderzoek kan gesteld worden dat de brand was ontstaan door het opzettelijk bijbrengen van open vuur in enigerlei vorm in combinatie met een vluchtige ontbrandbare vloeistof, aannemelijk motorbenzine. De aangetroffen verbrandde/verkoolde delen kunststof nabij de voordeur als zowel op het trottoir passen bij een kunststof deurmat.
Gevaarzetting
In deze casus was er een gemeen gevaar goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten mede gezien omdat;
- door de brand was er brandschade ontstaan aan zowel het rolluik, voordeur en de groenvoorziening in de vorm van de heg;
- indien de brand niet was gedoofd door tijdig ingrijpen van een buurtbewoner, de brand grotere schade had kunnen aanrichten;
- de brand in de voor nachtrust bestemde tijd plaats vond en het aannemelijk was dat de bewoners zich in de woning bevonden;
- deze bij het openen van de deur lichamelijke letsels hadden kunnen oplopen als gevolg van rookinhalatie of het in aanraking komen met open vuur.
Het volgende spoor werd in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek
veiliggesteld:
Monster spoor
SIN : AASG8763NL
Spooromschrijving : Brandrest
Plaats veiligstellen : Onder linker klinker tegen deurdorpel
7. Het geschrift, te weten Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in Den Haag op 7 oktober 2024 d.d. 24 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 307-311):
SIN
Conclusie
AASG8763NL
In het monster zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 7 oktober 2024 opzettelijk brand is gesticht bij de voordeur van de woning aan de [adres 1] te Den Haag. Uit de bewijsmiddelen – in het bijzonder de camerabeelden – volgt dat er twee personen op een scooter komen aanrijden. Een persoon loopt naar de voortuin van de woning, terwijl de bestuurder van de scooter blijft wachten. De persoon die naar de voortuin van de woning loopt, sprenkelt met de jerrycan een vloeistof tegen de voorkant van de woning en steekt dit vervolgens aan. Hierna ontstaat er een brand. De persoon rent weer terug richting de scooter en stap achterop, waarna de bestuurder van de scooter wegrijdt in de richting van de [straatnaam 2] .
De betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of vastgesteld kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voornoemde brandstichting. De verdachte heeft bij de politie en op de terechtzitting ontkend dat hij de persoon is die op de beelden brand sticht bij de woning.
Uit het dossier en het onderzoek op de terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
De verbalisanten die kort na de brandstichting de [straatnaam 1] inrijden, treffen daar op straat ter hoogte van nummer 20 - nabij de woning waar de brand is gesticht – een zwart petje van het merk ‘Under Armour’ aan.
De pet is in beslag genomen en is vervolgens onderzocht op DNA-sporen. Aan de binnenrand van de voorzijde van de pet worden DNA-sporen van de verdachte (en van een andere persoon) aangetroffen. Op deze wijze is de verdachte in beeld gekomen in het onderzoek.
Op de camerabeelden is te zien dat de persoon die de brand sticht, ook een petje draagt van het merk ‘Under Armour’. Daar komt bij dat op de beelden is te zien dat de scooter na de brandstichting in de richting van [straatnaam 2] rijdt. De vindplaats van de pet ( [adres 2] ) bevindt zich tussen de woning ( [adres 1] ) en de [straatnaam 2] (de richting waar de scooter heen reed). [1] Het is dus zeer goed mogelijk dat de dader op de beelden zijn pet bij het wegrijden is kwijtgeraakt op de plek waar deze is gevonden.
Nadien hebben twee verbalisanten de verdachte herkend als de persoon die op de beelden de brand sticht.
De verdediging stelt dat die herkenning niet betrouwbaar zou zijn, omdat (1) de verbalisanten op het moment van de herkenning reeds wisten dat de verdachte als mogelijke brandstichter in het vizier was en (2) de gelijkenis onvoldoende overtuigend zou zijn.
De rechtbank gaat hier niet in mee. Uit de herkenning leidt de rechtbank af dat er op zijn minst een zeer sterke gelijkenis is tussen de verdachte en de man op de beelden. Dat gegeven moet niet op zichzelf worden beschouwd, maar in relatie met de overige bewijsmiddelen. Het in de buurt aantreffen van een gelijkaardige pet als de brandstichter op de beelden op had, de DNA-match van sporen op die pet met de verdachte, en ten slotte de gelijkenis van de verdachte met de persoon op de beelden, leiden samen tot de conclusie dat de verdachte de brand heeft gesticht.
Gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of van de brand gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. De rechtbank dient daarvoor te beoordelen of dat gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest.
De raadsman heeft betoogd dat het laten branden van een vloeistof in de tuin van een woning, niet zonder meer kan worden gekwalificeerd als gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij en acht bewezen dat er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de brand werd gesticht om 04:47 uur in de ochtend met behulp van benzine. Naar algemene ervaringsregels is dit een tijdstip waarop de kans zeer groot is dat de bewoners van de woning en omwonenden thuis zijn. Als de brand niet tijdig was ontdekt, hadden de gevolgen voor de bewoners en de buren zeer ernstig kunnen zijn. Door de brand is er brandschade ontstaan aan onder andere het rolluik en de voordeur. Als de brand niet tijdig was gedoofd, had de woning en daarin aanwezige inboedel vlam kunnen vatten.
Gelet op voorgaande was het naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners en de bewoners van de omliggende woningen zou ontstaan en dat de brandstichting ook gemeen gevaar voor goederen in het leven heeft geroepen.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde brandstichting in vereniging.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 7 oktober 2024 te 's-Gravenhage,
tezamen en in vereniging met een
ander,
opzettelijk brand heeft gesticht bij een pand (gelegen op/aan de [adres 1] ),
immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk,
een brandbare (vloei)stof op een deurmat en deur gegoten en (vervolgens)
aangestoken, ten gevolge waarvan een (deel van) een deur(mat) en deur van de woning en
pand (perceel [adres 1] toebehorende aan [naam 1] en/of [naam 2] )
gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemd pand, en levensgevaar voor in voornoemd pand bevindende perso(o)n(en), of anderen en gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor in voornoemd pand bevindende perso(o)n(en) of anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de (eventueel) op te leggen straf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting bij de voordeur van een woning. Naast het feit dat de brand de aangevers veel overlast en hinder heeft bezorgd is dit een intimiderend feit. Ook voor de samenleving is de brandstichting verontrustend. Door zo te handelen heeft de verdachte een zeer gevaarlijke situatie laten ontstaan, waarbij niet alleen de betreffende woning brandschade heeft geleden, maar ook de bewoners in (levens)gevaar hadden kunnen worden gebracht. De gevaarzetting was groot, nu de brand is gesticht op een tijdstip waarop het aannemelijk is dat de bewoners van de woning en omliggende woningen thuis waren en sliepen. Ook heeft verdachtes handelen een forse inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van de bewoners van de betreffende woning en van de omwonenden.
Dat de gevolgen van de brand met betrekking tot de materiële schade beperkt zijn gebleven, is niet aan de verdachte te danken. Dat komt door tijdig ingrijpen van een buurtbewoner die de brand heeft opgemerkt en gedoofd.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 25 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Wel liep de verdachte wegens een veroordeling voor openlijk geweld en vernieling in een proeftijd.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 15 januari 2025, waaruit volgt dat sprake is van problematiek op vrijwel alle leefgebieden en van een hoog recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld.
Alles afwegende en gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, legt de rechtbank een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
drie jaarpassend en geboden.
De verdachte heeft op de terechtzitting uitdrukkelijk verklaard dat hij niet bereid is om mee te werken met de reclassering aan bijzondere voorwaarden, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, zoals in het reclasseringsrapport genoemd.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij in het strafproces hebben zich gevoegd:
- [naam 1] ,
- [naam 3] ,
- [naam 4] ,
- [naam 2] en
- [naam 5]
Zij vorderen een schadevergoeding van € 12.882,19, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.882,19 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de materiële schade geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie geconcludeerd dat het bedrag van € 2.000,- dat betrekking heeft op [naam 1] zelf hoofdelijk toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden door het bewezenverklaarde feit. De hoogte van het bedrag aan de materiële schade is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd, en namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist . De rechtbank zal de gevorderde € 2.882,19 dan ook toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partijen, door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de ernst van het feit, de gevolgen daarvan voor de bewoners en de context waarin het feit heeft plaatsgevonden, is de normschending van zodanige aard en ernst, dat de voor toekenning van smartengeld relevante nadelige gevolgen van die normschending voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon (‘op andere wijze, in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek) zonder meer kan worden aangenomen. Verdachte is door zijn bijdrage aan die brandstichting naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze immateriële schade die de benadeelde partijen daardoor hebben geleden.
Dit betekent dat een vergoeding van immateriële schade op zijn plaats is. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van
(5 x € 750,- =) € 3.750,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 6.632,19, bestaande uit € 2.882,19 aan materiële schade en € 3.750,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid?
Omdat de medepleger geen partij is in deze procedure, kan de rechtbank de vordering niet hoofdelijk toewijzen ten laste van de medepleger.
Uiteraard hoeft de schade maar eenmaal vergoed te worden. Daarom zal de rechtbank bepalen dat als een derde (zoals de medepleger of een verzekering) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.632,19, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 47, 63, 157 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van
€ 6.632,19en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 oktober 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een derde de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.632,19, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 68 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.R.F. van Engelen, voorzitter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van V. Grampon en mr. M.F. van Straaten, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2025.

Voetnoten

1.Te zien via Google Maps.