ECLI:NL:RBDHA:2025:7312
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om naturalisatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De staatssecretaris heeft het verzoek met het besluit van 24 april 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 september 2024 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van het verzoek gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 op zitting behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek van eiser om naturalisatie aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Het beroep is ongegrond. De rechtbank legt uit dat bij de indiening van een naturalisatieverzoek gegevens moeten worden verstrekt over de volledige naam, geboortedatum, geboorteplaats, geboorteland en nationaliteit. De staatssecretaris is niet gebonden aan de door de verzoeker overgelegde documenten en kan eisen dat de verzoeker zijn identiteit en nationaliteit aantoont. Eiser betoogt dat hij niet in staat is om de benodigde documenten te verkrijgen, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om aan de vereiste documenten te komen.
Eiser stelt dat de staatssecretaris op grond van het evenredigheidsbeginsel had moeten afwijken van het documentvereiste, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de belangen van eiser voldoende heeft meegewogen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.