ECLI:NL:RBDHA:2025:7324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
SGR 25/2545
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bij verlaging bijstandsuitkering wegens ontbreken woonkosten

Op 29 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden. De uitkering was per 20 februari 2025 met 20% verlaagd, omdat verzoekster geen vaste woon- of verblijfplaats had en dus geen woonlasten. Verzoekster voerde aan dat zij wel degelijk aanzienlijke kosten had, zoals hotelkosten en opslagkosten voor haar inboedel, en dat de verlaging van de bijstandsuitkering niet in overeenstemming was met de wet.

De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel het college in beginsel bevoegd is om de bijstandsuitkering te verlagen, er bijzondere omstandigheden waren die in acht genomen moesten worden. Verzoekster had kosten voor de opslag van haar spullen die gelijk waren aan het bedrag dat in mindering was gebracht op haar uitkering. De voorzieningenrechter besloot dat het belang van verzoekster bij een volledige bijstandsuitkering zwaarder woog dan het belang van verweerder bij het handhaven van het besluit. Daarom werd de verlaging van de bijstandsuitkering geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoekster.

De uitspraak benadrukt het belang van maatwerk in de toepassing van de Participatiewet en de noodzaak om individuele omstandigheden van bijstandsgerechtigden te onderzoeken. De voorzieningenrechter heeft de zaak met zorg behandeld en de belangen van verzoekster vooropgesteld in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2545

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

[verzoekster] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Ruijs),
en

het college van burgemeester en wethouders gemeente Leiden, verweerder

(gemachtigde: O.J. Massalova).

Inleiding

Bij besluit van 25 maart 2025 heeft verweerder de aan verzoekster toegekende uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) per 20 februari 2025 verlaagd naar € 961,04 per maand.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op het verzoek schriftelijk gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en de gemachtigde van verzoekster. Verweerder is met bericht niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Aan verzoekster is per 4 maart 2024 een bijstandsuitkering toegekend. Zij is op
19 februari 2025 ontruimd uit haar woning in Leiden.
3. Verweerder heeft bij het besluit van 25 maart 2025 de bijstandsuitkering van verzoekster per 20 februari 2025 met 20% verlaagd, op de grond dat verzoekster vanaf die datum geen vaste woon- of verblijfplaats en dus geen woonlasten heeft.
4. Verzoekster voert aan dat de Pw een verlaging van de bijstandsnorm slechts toestaat indien daadwerkelijk sprake is van lagere noodzakelijke kosten van bestaan. Daar is in haar geval geen sprake van. Zij heeft juist aanzienlijke noodzakelijke kosten, namelijk de kosten van het verblijf in een hotel en de kosten voor de opslag van haar boedel. Verweerder heeft volgens verzoekster verzuimd haar individuele omstandigheden te onderzoeken en te motiveren dat haar kosten van bestaan daadwerkelijk lager zouden zijn. Verweerder heeft slechts volstaan met een generieke daklozenkorting van 20%, zonder maatwerk toe te passen. Dit strookt niet met de wet en de bedoeling van de wetgever. Door de tijdelijke huisvesting in hotels en kosten voor de opslag van haar inboedel heeft verzoekster per saldo geen lagere uitgaven vergeleken met iemand met een normale woonsituatie.
5. Verweerder heeft gesteld dat het noodgedwongen karakter van het verblijf in hotels ontbreekt. Niet valt in te zien waarom verzoekster geen gebruik kan maken van de nachtopvang voor daklozen en verder is niet geconcretiseerd waarom verzoekster geen gebruik kan maken van haar eigen netwerk voor tijdelijk onderdak. Voorts stelt verweerder dat verzoekster € 50,- tot € 60,- per nacht kwijt is in hotels en dat zij deze kosten ook met een volledige bijstandsuitkering niet kan blijven betalen. Dat er sprake zou zijn van zodanige bijzondere omstandigheden dat de bijstand op grond van artikel 18 van Pw zou moeten worden afgestemd is volgens verweerder niet gebleken. Evenmin is er op grond van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3 van de gemeentelijke beleidsregels reden om ten gunste van verzoekster af te wijken van de bepalingen in de beleidsregels.
6.1.
Ingevolge artikel 27 van de Pw kan het college de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21, lager vaststellen voorzover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
6.2.
Ingevolge artikel 2 van de Beleidsregels lager vaststellen bijstandsnorm 2021 (verder: de Beleidsregels) bedraagt de verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet 20 procent van de gehuwdennorm als:
a. een woning wordt bewoond waaraan voor de alleenstaande of het gezin geen woonkosten zijn verbonden of
b. de belanghebbende geen woning heeft.
6.3.
Ingevolge artikel 3 van de Beleidsregels kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen in deze beleidsregels als strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.
7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de kosten van het verblijf in een hotel niet aan te merken als vaste woonkosten. In het geval iemand geen vaste (huur)woning heeft is verweerder in beginsel bevoegd om de bijstandsuitkering met 20% te verlagen. Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw en gelet op artikel 3 van de Beleidsregels moet echter rekening worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van de bijstandsgerechtigde. Van dergelijke omstandigheden is bij verzoekster sprake, nu zij als gevolg van de ontruiming uit haar woning in elk geval kosten moet maken voor de opslag voor haar spullen. Ter zitting heeft verzoekster aannemelijk gemaakt dat zij daarvoor € 300,- per maand betaalt. Nu deze kosten ongeveer gelijk zijn aan het bedrag dat in mindering is gebracht op verzoekster bijstandsuitkering, is de voorzieningenrechter van oordeel dat in de bezwaarprocedure nader moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, een verlaging van de bijstandsuitkering van verzoekster met 20% wel kan worden gehandhaafd. In afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure dient het belang van verzoekster bij een volledige bijstandsuitkering te prevaleren boven het belang van verweerder bij het van kracht blijven van het besluit van 25 maart 2025.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 25 maart 2025 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
8. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 53,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2025 door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
de voorzieningenrechter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.