ECLI:NL:RBDHA:2025:7339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
NL25.9804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en terugkeerbesluit van eiser van Marokkaanse nationaliteit

Op 30 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit die een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van deze aanvraag door de minister van Asiel en Migratie, die de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft bestempeld. De eiser heeft op 17 februari 2025 zijn aanvraag ingediend, maar deze werd op 24 februari 2025 afgewezen. De rechtbank concludeert dat de minister de afwijzing terecht heeft gehandhaafd, omdat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn geloofwaardigheid en de risico's die hij stelt te lopen bij terugkeer naar Marokko. De rechtbank oordeelt dat er geen risico is op schending van artikel 3 van het EVRM en dat de minister het terugkeerbesluit voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank wijst erop dat de eiser kan terugkeren naar Turkije als land van doorreis, en dat de minister de nodige stappen heeft ondernomen om dit te faciliteren. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9804

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D.H. Yabasun),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser en het terugkeerbesluit dat aan hem is opgelegd. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag. Dit besluit bevat ook een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Hiertegen heeft eiser geen gronden aangevoerd. Daarom behandelt de rechtbank dit verder niet.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister heeft op goede gronden de asielvergunning van eiser afgewezen en eiser heeft het geloofwaardigheidsoordeel niet gemotiveerd betwist. Van een risico op schending van artikel 3 van het EVRM is niet gebleken. Verder heeft de minister het terugkeerbesluit voldoende gemotiveerd en kan eiser terugkeren naar Turkije als land van doorreis. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 17 februari 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1996. De minister heeft met het bestreden besluit van 24 februari 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Het besluit omvat ook een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De minister heeft op de beroepsgronden gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep, [1] op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en behoort tot de Arabische bevolkingsgroep. Hij wil graag op humanitaire gronden asiel omdat er veel armoede is in Marokko. Eiser wil iets van zijn leven maken en een toekomst opbouwen. Verder is hij getuige geweest van een ontvoering in [plaats 1]. Bij terugkeer naar Marokko vreest hij voor problemen met de ontvoerders uit [plaats 1].
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen: 1) Identiteit, nationaliteit en herkomst, 2) Problemen naar aanleiding van een getuige zijn van een ontvoering.
4.1.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat eisers nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn, maar eisers identiteit ongeloofwaardig. Eiser heeft zijn verklaringen namelijk niet onderbouwd met objectieve documenten. De minister stelt zich verder op het standpunt dat eisers problemen naar aanleiding van zijn getuigenschap van een ontvoering ongeloofwaardig zijn. Eiser verklaart namelijk tegenstrijdig over de detentie van zijn ontvoerders en over het moment van de ontvoering waar eiser getuige was. Verder heeft eiser geen verklaring over waarom hij denkt dat de ontvoerders hem beschuldigen van het doen van aangifte. Daarnaast is eiser nooit bedreigd, is hij meermaals terug gegaan naar [plaats 1] en heeft hij nooit bescherming gevraagd aan de autoriteiten. Tot slot is eiser afkomstig uit een veilig land van herkomst. [2] De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is. De minister heeft daarbij ook een terugkeerbesluit uitgevaardigd en een inreisverbod opgelegd. Naast Marokko is ook Turkije genoemd als land waarnaar eiser zou moeten terugkeren. Gebleken is dat eiser op een removal order kan terugkeren naar de luchthaven van [plaats 2] in Turkije.
Heeft de minister de aanvraag om een asielvergunning terecht afgewezen?
5. Eiser voert aan dat Marokko geen veilig land van herkomst voor hem is en dat zijn terugkeer leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Bij terugkeer naar Marokko vreest eiser in slechte en onmenselijke omstandigheden terecht te komen vanwege het gebrek aan primaire levensbehoeften zoals voedsel, kleding en huisvesting. Zijn terugkeer leidt daarom tot economische en materiële deprivatie. Eiser stelt dat Marokko jongeren zoals hij geen toekomst kan bieden. Ook vreest eiser voor problemen met de ontvoerders uit [plaats 1].
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat hij de asielaanvraag van eiser mocht afwijzen. In de besluitvorming heeft de minister de ontvoering ongeloofwaardig geacht omdat eiser op verschillende punten hierover tegenstrijdig heeft verklaard. Eiser heeft in beroep het geloofwaardigheidsoordeel niet gemotiveerd bestreden anders dan dat hij vreest voor de jongens in [plaats 1]. Om die reden mag de minister ervan uitgaan dat eisers vrees voor de jongens in [plaats 1] ongeloofwaardig is en dat Marokko veilig is voor eiser. Dat eiser meent dat het voor hem onmogelijk is om een toekomst op te bouwen in Marokko leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij betrekt de minister terecht dat materiële deprivatie vanwege slechte economische omstandigheden geen foltering, onmenselijke of vernederende behandeling is in de zin van artikel 3 van het EVRM. Bovendien heeft eiser niet nader onderbouwd waarom dit voor hem wél leidt tot schending van artikel 3 van het EVRM en dat de situatie waarin eiser terecht zal komen bij terugkeer ernstig genoeg is om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen.
Heeft de minister het terugkeerbesluit voldoende gemotiveerd?
6. De rechtbank stelt vast dat twee landen van terugkeer worden genoemd in het terugkeerbesluit, namelijk Marokko als land van herkomst en Turkije als land van doorreis. Alleen de terugkeer van eiser naar Turkije is in geschil. De minister heeft Turkije aangemerkt als land van doorreis.
6.1.
Uit artikel 3, derde lid, van Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn) volgt dat onder terugkeer, onder andere, wordt verstaan het proces waarbij een onderdaan van een derde land, vrijwillig gevolg gevend aan een terugkeerverplichting of gedwongen, terugkeert naar een land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen.
6.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat het Verdrag van Chicago, waar Turkije partij bij is, een andere regeling is als bedoeld in artikel 3, derde lid van de Terugkeerrichtlijn en op grond daarvan toegang tot Turkije gewaarborgd is. [3] Dit verdrag regelt namelijk hoe om te gaan met vreemdelingen aan wie toegang is geweigerd, zoals bij eiser ook het geval is. Op grond daarvan kan eiser terugkeren met een removal order naar luchthaven [naam luchthaven] in [plaats 2], Turkije.
6.3.
Eiser betwist dit. Eiser voert aan de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser kan terugkeren naar Turkije. Ten eerste heeft eiser de Marokkaanse nationaliteit en niet de Turkse nationaliteit. Ook is niet gebleken dat eiser banden heeft met Turkije of dat hij toegang heeft tot dit land. Dat de luchtvaartmaatschappij bereid is eiser met een removal order terug te vervoeren naar Turkije maakt dat niet anders omdat de toegang tot Turkije hierbij niet is gewaarborgd. Ter onderbouwing van zijn betoog wijst eiser op een uitspraak van 12 februari 2025 van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam. [4]
6.4.
De rechtbank stelt vast dat op 17 februari 2025 een removal order is uitgebracht aan [naam luchtvaartmaatschappij] als bedoeld in hoofdstuk 5 van Annex 9 van het Verdrag van Chicago. Deze removal order houdt de verplichting in voor de luchtvaartmaatschappij waarmee eiser is aangekomen, in dit geval [naam luchtvaartmaatschappij], eiser buiten het Schengengebied te brengen als de minister daarom vraagt. De minister heeft toegelicht dat de removal order zal worden gebruikt om eiser terug te voeren naar luchthaven [naam luchthaven] in [plaats 2], Turkije.
Eiser wijst er terecht op dat deze removal order gericht is op de luchtvaartmaatschappij en niet aan Turkije. Anders dan eiser stelt betekent dit niet dat dit geen verplichtingen voor Turkije in het leven brengt. De minister heeft er op de zitting op gewezen dat uit artikel 5.12 van Annex 9 van het Verdrag van Chicago volgt dat een verdragsstaat, Turkije in dit geval, de persoon die is verwijderd uit een Staat waar hij ontoelaatbaar is bevonden, Nederland, die persoon accepteert voor verder onderzoek, zolang deze persoon zijn reis vanuit die Staat is begonnen. Dit is het geval. Eiser is namelijk via [plaats 2] naar Nederland gereisd. Verder volgt uit artikel 5.12 dat Turkije eiser niet zal terugsturen naar het land waar hij eerder ontoelaatbaar is bevonden. Uit artikel 5.13 volgt dat een removal order en een ‘covering letter’ als bedoeld in Appendix 9 voldoende is om dit onderzoek uit te voeren. Uit paragraaf A1/9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat de ambtenaar belast met grensbewaking een dergelijke ‘covering letter’ opstelt om het terugvoeren van een vreemdeling naar een plaats buiten Nederland door de vervoerder te faciliteren. Hiermee is de toegang tot Turkije gewaarborgd. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het Verdrag van Chicago een ‘andere regeling’ is in de zin van artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Dat eiser wellicht geen toegang krijgt tot het grondgebied van Turkije en alleen tot de luchthaven is in dit kader niet van belang, aangezien het niet uit de Terugkeerrichtlijn blijkt dat dit vereist is. Dat eiser geen banden heeft met Turkije maakt dit evenmin anders. Ook dit is geen vereiste. De minister heeft in dit verband terecht gewezen op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 5 september 2014. [5]
Tot slot maakt de omstandigheid dat de minister in het terugkeerbesluit niet expliciet heeft getoetst of terugkeer naar Turkije als land van doorreis een schending oplevert van artikel 3 van het EVRM niet dat het besluit op dit punt een motiveringsgebrek kent. De minister heeft er terecht op gewezen dat eiser in het gehoor heeft aangegeven dat hij op de luchthaven van [plaats 2] geen problemen heeft ondervonden [6] waardoor geen beletsel bestaat in de zin van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank stelt verder vast dat eiser in beroep hierover ook geen gronden heeft aangevoerd, behoudens de stelling dat deze toets ten onrechte niet zou hebben plaatsgevonden Gelet op het voorgaande heeft de minister voldoende gemotiveerd dat eiser met een removal order kan terugkeren naar Turkije. Eisers betoog dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat daarom ook het besluit tot grensdetentie moet vervallen slaagt daarom ook niet.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL25.9805.
2.Zoals bedoeld in artikel 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
3.De minister verwijst in dit kader naar paragraaf A1/9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en Annex 9 van het Verdrag van Chicago.
4.Rb. Den Haag (zp. Amsterdam) 12 februari 2025, zaaknummers NL25.2270 en NL25.2601 (niet gepubliceerd).
5.Rb. Den Haag (zp. Zwolle) 5 september 2014, zaaknummer: AWB 14/11772.
6.Gehoor aanmeldfase 20 februari 2025, pagina 9 en 10.