ECLI:NL:RBDHA:2025:7340

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
C/09/674830/HA-ZA 24-937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door bouwplan voor appartementengebouw met sloop van garage

In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een verbod op de realisatie van een bouwplan door gedaagden, dat bestaat uit de sloop van een garage en de bouw van een appartementengebouw met drie woonlagen. Eisers stellen dat dit bouwplan onrechtmatige hinder veroorzaakt, omdat het leidt tot vermindering van zon- en daglicht in hun woningen en verslechtering van het uitzicht. De rechtbank heeft de procedure in detail beschreven, inclusief de ingediende stukken en de mondelinge behandeling die op 24 maart 2025 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woningen van eisers zich dicht bij het bouwperceel bevinden en dat de geplande bouw aanzienlijke hinder zal veroorzaken. De deskundigenrapporten van [naam] en [bedrijfsnaam] zijn beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de bezonning en het uitzicht van de woningen van eisers aanzienlijk zullen verslechteren. De rechtbank oordeelt dat de hinder onrechtmatig is in de zin van artikel 5:37 BW, en dat de belangen van eisers zwaarder wegen dan die van gedaagden. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers toegewezen, gedaagden verboden het bouwplan te realiseren, en hen veroordeeld tot betaling van deskundigenkosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/674830 / HA ZA 24-937
Vonnis van 30 april 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] , te [woonplaats 1] ,2. [eiser 2] , te [woonplaats 2] ,

eisers,
advocaat: mr. J.J. Kesseboom te Leiden,
tegen

1.[gedaagde 1] , te [woonplaats 3] ,2. [gedaagde 2] , te [woonplaats 1] ,3. [gedaagde 3] , te [woonplaats 4] ,4. [gedaagde 4] , te [woonplaats 4] ,5. [gedaagde 5] , te [woonplaats 1] ,

gedaagden,
advocaat: mr. H.J. Hagemans te Amsterdam.
Eisers worden hierna respectievelijk afzonderlijk aangeduid als “ [eiser 1] ” en “ [eiser 2] ”.
Zij zullen gezamenlijk worden aangeduid als “ [eisers] c.s. ”. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als “ [gedaagden] c.s.”. Gedaagde 2 zal hierna “ [gedaagde 2] ” worden genoemd.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
[gedaagden] c.s. hebben een oude garage gekocht met als doel om deze te slopen en op het perceel een appartementengebouw met drie woonlagen te laten realiseren. De woningen van [eisers] c.s. bevinden zich naast dit perceel. De gemeente [plaats] heeft een omgevingsvergunning aan [gedaagden] c.s. verleend om het voorgenomen bouwplan te realiseren. [eisers] c.s. vordert [gedaagden] c.s. te verbieden het bouwplan te laten realiseren. Volgens [eisers] c.s. wordt onrechtmatige hinder toegebracht, omdat het bouwplan zal [plaats] tot vermindering van zon- en daglicht in de woningen van [eisers] c.s. en verslechtering van het uitzicht vanuit de woningen. [gedaagden] c.s. betwist dat sprake is van onrechtmatige hinder.
1.2.
Het vonnis is als volgt opgebouwd. De rechtbank noemt eerst welke stukken door partijen zijn ingediend en hoe de procedure is verlopen. Dan volgt een beschrijving van de feiten en omstandigheden die voor de beoordeling van de zaak relevant zijn en waarover partijen het eens zijn. Vervolgens vat de rechtbank de vorderingen samen die zijn ingesteld. Daarna volgt de beoordeling van die vorderingen en de juridische argumenten die partijen over en weer naar voren hebben gebracht. Het vonnis wordt afgesloten met de beslissingen op de vorderingen.
2. De procedure
2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 24 oktober 2024, met producties 1 tot en met 17;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4;
- het tussenvonnis van 22 januari 2025 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties van de zijde van [eisers] c.s. , met producties 18 tot en met 23;
- de e-mail van 11 maart 2025 van de zijde van [gedaagden] c.s., met productie 5.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 maart 2025. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
2.3.
Ten slotte is de datum voor vonnis bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
[eiser 1] is sinds 29 januari 1998 eigenaar en bewoner van de woning aan de [adres 1] te [plaats] . [eiser 2] is sinds 6 december 2013 eigenaar van de woning aan de [adres 2] te [plaats] . Zij verhuurt deze woning aan derden.
3.2.
Beide woningen zijn identiek in bouwstijl en beschikken over een kleine patio aan de achterkant van de woning op het zuiden. De daglichtopeningen van de woningen bevinden zich binnen twee meter van de erfgrens. Voor de woning van [eiser 1] is de afstand van gevel tot gevel 1,76 meter en voor de woning van [eiser 2] is de afstand 1,65 meter.
3.3.
[gedaagden] c.s. is (ieder voor 1/5 deel) onverdeeld eigenaar van het perceel grond, gelegen aan de [adres 4] te [plaats] (hierna ook: het perceel). Ten tijde van de aankoop stond op het perceel een garage.
3.4.
Op 4 november 2022 heeft [gedaagde 2] bij de gemeente [plaats] een omgevingsvergunning aangevraagd in verband met het voornemen om de garage op het perceel af te breken en op die plek een gebouw bestaande uit drie appartementen te bouwen.
3.5.
Bij besluit van 7 februari 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] (hierna: het college) een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen en uitbreiden van de bestaande garage op het perceel.
3.6.
In een brief van 6 maart 2024 heeft [eisers] c.s. aan [gedaagde 2] meegedeeld dat hij bezwaar maakt tegen de geplande bouw van drie appartementen op het perceel. Daarbij heeft [eisers] c.s. (samengevat) toegelicht dat het voornemen om binnen twee meter van de raam- en deuropening van de woningen van [eisers] c.s. appartementen te bouwen onrechtmatig is en dat daardoor aan [eisers] c.s. hinder wordt toegebracht door onder meer het onthouden van licht en lucht.
3.7.
In reactie op deze brief heeft [gedaagde 2] (volgens [eisers] c.s. op 29 april 2024) in een e-mailbericht aan [eisers] c.s. meegedeeld dat het bouwplan in overeenstemming met het bestemmingsplan is en dat dit is bevestigd in de door de gemeente [plaats] verstrekte omgevingsvergunning. Verder heeft [gedaagde 2] meegedeeld dat ook de welstandscommissie het bouwplan heeft goedgekeurd. [gedaagde 2] heeft daarbij toegelicht dat uit de bij de vergunningsaanvraag ingediende daglicht- en schaduwberekening niets naar voren is gekomen dat [gedaagden] c.s. zou moeten belemmeren in zijn bouwproject.
Ten slotte heeft [gedaagde 2] aan [eisers] c.s. kenbaar gemaakt voornemens te zijn de verleende omgevingsvergunning ten uitvoer te brengen.
3.8.
[eiser 1] heeft de gevolgen van het realiseren van het bouwplan op zijn woning en de patio laten onderzoeken door ir. [naam] van ‘Bezonningsingenieur.nl (hierna: [naam] ). [naam] heeft een bezonnings-, daglicht- en uitzichtonderzoek uitgevoerd. Bij het rapport horen:
- Bijlage 1: 3D-schaduwafbeeldingen van de bezonning, waarbij de bestaande situatie is vergeleken met de geplande situatie over de periode 21 december (de kortste dag van het jaar) tot en met 21 juni (de langste dag van het jaar);
- Bijlage 2: Kwantitatieve uitwerking bezonning, eveneens over de periode december tot en met juni.
3.9.
Het onderzoek van [naam] neemt tot uitgangspunt de bestaande situatie na realisatie van het bouwplan op het thans braakliggende perceel aan de [adres 3] te [plaats] , waarvoor reeds in 2020 een omgevingsvergunning is verleend. Dit perceel ligt aan de westzijde van de woningen van [eisers] c.s.
3.10.
In het rapport van [naam] van 15 mei 2024 (hierna: het rapport) is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…)
1. Aanleiding en doelstelling
In opdracht van de heer [eiser 1] is dit onderzoek uitgevoerd. Dit naar aanleiding van de verbouwing van een garage aan de [adres 4] te [plaats] . Hij verwacht vermindering van direct zonlicht, daglicht en uitzicht op zijn perceel.
Dit onderzoek is uitgevoerd met als doel de veranderende bezonnings-, daglicht- en uitzichtsituatie ter plaatse van het adres [adres 1] te beoordelen en vast te stellen.
(….)
Algemeen
• In dit onderzoek zijn op verzoek de volgende situaties onderzocht: 1. Bestaande situatie (Na realisatie van het bouwplan op het perceel [adres 3] ). 2. Geplande situatie.
• Relevante gebouwde objecten die van invloed zijn op de bezonningsduur van het betreffende perceel meegenomen. (...)
• Begroeiing is in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten, met uitzondering van twee bomen (…)
(…)
en
In het rapport komt [naam] tot de volgende conclusies:

6.Samenvatting & conclusie

In opdracht van de heer [eiser 1] is dit onderzoek uitgevoerd. Dit naar aanleiding van de verbouwing van een garage aan de [adres 4] te [plaats] . Hij verwacht vermindering van direct zonlicht, daglicht en uitzicht op zijn perceel.
Dit onderzoek is uitgevoerd met als doel veranderende bezonnings-, daglicht en uitzichtsituatie ter plaatse van het adres
[adres 1] te beoordelen en vast te stellen. Gevraagd is de bestaande situatie (na realisatie van het bouwplan op [adres 3] ) te vergelijken met de geplande situatie. Op basis van zowel de visuele als kwantitatieve berekeningen kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
(….)

2. Bezonning

Visuele uitwerking en kwantitatieve analyse

Visuele uitwerking (bijlage I):
o
21 april – 21 augustus:Op de achtergevelpui is eind van de ochtend en begin van de middag op overwegend beperkte tot aanzienlijke delen bezonning mogelijk in de bestaande situatie. In de geplande situatie is geen bezonning meer mogelijk. In de patio is op maaiveldhoogte in beide situaties geen bezonning mogelijk.
o
21 mei – 21 juli:Ter plaatse van de achtergevelpui is halverwege de ochtend tot het begin van de middag op beperkte tot aanzienlijke delen bezonning mogelijk in de bestaande situatie. In de geplande situatie is hiervan alleen nog deels in de ochtend sprake en in het algemeen op aanzienlijk kleinere delen. In de patio is op maaideelhoogte op een klein deel tussen 9 – 11 uur bezonning mogelijk. In de geplande situatie valt dit volledig weg.

Oppervlakte-methode (bijlage 2):De volgende ruimten zijn onderzocht:
o
Woonkamer:Rekening houdend met alle ramen van de woonkamer blijken er langdurig van 19 februari – 21 oktober (=8maanden) substantiële tot excessieve afnames op te treden. Dit betekent van -35% in juni tot -100% in februari op te treden (zie tabel 3).
o
Patio (op zit ooghoogte):binnen de periode 21 april – 21 augustus (=4 maanden) blijken er excessieve afnames op te treden van -88% tot -100% (zie tabel 4)

TNO-bezonningsnorm:In zowel de bestaande als geplande situatie wordt niet voldaan in de woonkamer. Er blijkt namelijk geen bezonning mogelijk op de meetpunten op toetsingsdatum 19 februari (zie tabel 5, bijlage 1 en 2). Noemenswaardig is in de bestaande situatie dat boven het meetpunt op de achtergevelpui wel bezonning mogelijk is. Dit betreft de bovenste helft van het glas van de pui. In de geplande situatie valt dit volledig weg (zie bijlage 2 p.37).

Toetsingskader TU Delft voor de kwaliteit van bezonning op buitenruimten:Omdat in de patio hoofdzakelijk gezeten wordt is uitgegaan van een beoordeling op zit ooghoogte. Hier blijkt in de patio in de bestaande situatie op iets minder dan de helft: van het patio-oppervlak een redelijk/goed bezonningsklimaat. Op toetsingsdatum 21 april blijkt hier meer dan 2 uur bezonning mogelijk. In de geplande situatie is in de hele patio een slecht bezonningsklimaat omdat er geen bezonning meer mogelijk is. (zie bijlage 2, p.46).

3.Daglichtfactor

• Volgens de minimum aanbevelingen (informatief) van de NEN-EN 17037 (daglichtvoorzieningen) (zie tabel 6) blijkt:
• In de woonkamer wordt in zowel de bestaande situatie als geplande situatie de aanbevolen streefdaglichtfactor niet gehaald. De minimale streefdaglichtfactor wordt in de bestaande situatie gehaald en in de geplande situatie niet. Dit betekent in z’n geheel genomen dat niet aan de minimum aanbevelingen wordt voldaan in beide situaties.
• In de bestaande situatie wordt net niet voldaan en in de geplande situatie ruimschoots niet voldaan.
• Kijken we naar de gemiddelde daglichtfactor (ADF) dan blijkt een beperkte afname van -19% in de woonkamer ten gevolge van de geplande nieuwbouw (zie tabel 7). Kanttekening is dat dit getal niets zegt over wat dit betekent voor de verdeling van het licht in de ruimte. In de geplande situatie komt deze meer ongelijk te liggen omdat er via de achtergevelpui minder daglicht kan toetreden.
• Gevolg van de woon/werkkamer is dat er bij bewolkt weer in een groot deel van woonkamer vaak kunstlicht nodig zal zijn om bijvoorbeeld te kunnen lezen.

4.Uitzichtkwaliteit


De D&V analysis method: A method for the analysis of daylight access and view quality:De kwaliteit van het uitzicht is beoordeeld vanuit de woonkamer op basis van afbeeldingen 7 en 8 in tabel 8. Bij de beoordeling is de aanwezigheid van werkelijke begroeiing wel meegenomen. Antwoorden op noemenswaardige vragen uit tabel 8 zijn hier onder toegelicht:
o
Vraag 2:Er is zicht op begroeiing (+ 2 punten) in de bestaande situatie. Weliswaar de kroon van twee bomen.
In de geplande situatie valt dit volledig weg (0 punten).
o
Vraag 3:In beide situaties is zicht op de grond (+ 1 punt). Er is nabijgelegen bebouwing zichtbaar (+1 punt) in beide situaties. Er is zicht op de hemel (+1 punt) in de bestaande situatie. In de geplande situatie niet meer (0 punten).

5. Conclusie

De locatie is gelegen in een binnenstedelijk gebied en zal ten gevolge van bouwplannen een bepaalde mate van hinder geduld moeten worden. Ondanks dat er in de bestaande situatie zeker sprake is van noemenswaardige bezonning, daglicht en uitzichtkwaliteit zorgt het bouwplan op [adres 4] voor verslechtering van deze aspecten op het adres [adres 1] .
De ernst van de verslechtering blijkt vooral uit de beoordeling dat bijna in de helft van de patio de kwaliteit van de bezonning verslechtert van redelijk/goed naar slecht volgens het
Toetsingskader TU Delft voor de kwaliteit van bezonning op buitenruimten.In de woonkamer verslechtert de uitzichtkwaliteit van medium naar laag volgens de D&V
(Daylight and View)Analyse methode.
Los van de richtlijnen en kaders blijkt de ernst ook uit de procentuele afnames en de duur. Er is gedurende 8 maanden per dag vermindering van bezonning van -35% tot -100% ter plaatse van de woonkamer (alle ramen) en 4 maanden per dag van -88% tot -100% in de patio (zie tabel 3 en 4). In de geplande situatie is er nauwelijks nog sprake van noemenswaardige bezonning via de achtergevelpui (zie bijlage 1 en 2) gedurende het hele jaar. Het zicht in zuidelijke richting op de lucht (hemel) zal permanent niet meer mogelijk zijn vanuit de woonkamer (op een afstand van 1 m van de achtergevelpui) en geeft daardoor een sterk gevoel van ingesloten zijn (zie voorkant rapport, afb. 7 en 8). Kortom de ernst is groot en langdurig.
(…)”
3.11.
In een aanvullende notitie van 27 mei 2024 van [naam] is vermeld dat – hoewel de effecten niet exact zijn vastgesteld – op het perceel van [eiser 2] vergelijkbare verminderingen van bezonning, daglicht en uitzicht zullen ontstaan als op het perceel van [eiser 1] .
3.12.
Bij brief van 15 mei 2024 heeft de advocaat van [eisers] c.s. gedaagde onder 4 gewezen op de conclusies in het rapport van [naam] , dat als bijlage bij de brief was gevoegd, en hem gesommeerd om de bouw stil te leggen en de bouwwerkzaamheden gestaakt te houden.
3.13.
[eisers] c.s. heeft in een kort geding tegen [gedaagden] c.s. een bouwstop gevorderd, omdat de aannemer van [gedaagden] c.s. een prefab skelet van het appartementengebouw op het perceel had geplaatst.
3.14.
Bij vonnis van 26 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank geoordeeld dat [eisers] c.s. met het rapport voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de geplande bouwwerkzaamheden zullen [plaats] tot ernstige schaduwvorming en vermindering van dag- en zonlicht in de woningen van [eisers] c.s. en dat daardoor sprake is van een mate van hinder die [eisers] c.s. niet hoeven te dulden. De voorzieningenrechter heeft de gevorderde bouwstop toegewezen en [gedaagden] c.s. veroordeeld de voorgenomen bouwwerkzaamheden op zijn perceel te staken en gestaakt te houden.
3.15.
[bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ) heeft op verzoek van [gedaagden] c.s. een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het voorgenomen bouwplan aan de [adres 4] te [plaats] op de woningen van [eisers] c.s. Op 13 december 2024 heeft [bedrijfsnaam] van dit onderzoek een rapport opgesteld. In dit rapport is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(….)

2.Normen en uitgangspunten

De bezonningsstudie is door [bedrijfsnaam] gemaakt om te onderzoeken of de nieuwbouw aan [adres 4] te [plaats] nadelig is voor de bezonning van de nabijgelegen woningen.
(…)
Daarnaast is de reeds vergunde situatie van de nieuw te bouwen woningen aan [adres 5] te [plaats] ook in het model meegenomen.
(…)
2.4
Normen
Voor de bezonningsstudie gelden geen wettelijke normstellingen. Er is wel een criterium opgesteld: ‘Ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag voor de gevels van woningen, in de periode van 19 februari tot 21 oktober’. Deze norm wordt ook wel de ‘lichte TNO-norm’ genoemd.
Als aanvulling daarop is op deze locatie de Haagse norm van toepassing: De Haagse bezonningsrichtlijn (2-uurs norm) waarborgt dat na realisatie van de volumevergroting bij de omliggende woningen een goed leefklimaat van toepassing blijft. In deze norm staat dat op gevels van woningen tussen 19 februari en 21 oktober minimaal twee uur zon moet schijnen. Gemeente [plaats] hanteert deze norm bij veranderingen in de woonomgeving, zoals bij het bouwen van een nieuwe woning of het bouwen van een dakopbouw.
(….)
Bij het toetsen van een bezonningsstudie wordt het aantal uren zon op voor- en achtergevel bij elkaar opgeteld. Er wordt een meetpunt op 75 centimeter boven het vloerniveau in het midden van de gevel gehanteerd. Daarnaast wordt gemeten bij een zonhoogte van meer dan 10 graden. Bomen, schuttingen en kleine al bestaande aanbouwen worden buiten beschouwing gelaten. De maximale afname van bezonning bedraagt 50%. (…)

4.Resultaten

(….)
De situatie voldeed al niet aan de Haagse bezonningsnorm en met de geplande nieuwbouw blijft de situatie niet voldoen. In de periode na 19 februari en tot 22 oktober zijn de afnames van de bezonning-uren door een hogere zonnestand groter. Volgens de Haagsche bezonningsnorm treden er geen veranderingen op ten opzichte van de huidige situatie.
3.16.
In de bezonningsstudie van [bedrijfsnaam] is zowel de voor- als de achtergevel van de woningen van [eiser 1] en [eiser 2] bemeten. In onderstaande tabel is meetpunt 1 de woning van [eiser 2] en meetpunt 2 de woning van [eiser 1] .
Tabel 3: [eiser 1] bezonning voor- en achtergevel van 22 december tot 21 juni
In de bovenstaande tabel is de bezonning van de bestaande en nieuwe situatie over een periode van 22 december tot en met
21 juni weergegeven. De afnames op de achtergevel nemen bij een hogere stand van de zon toe. Op 21 april, 21 mei en 21 juni blijft er minimaal twee uur bezonning resteren. Op 21 maart neemt het aantal uur zon op de achtergevel in nieuwe toestand tot minder dan 2 uur bezonning af. Op meetplaats 1 was al minder dan 2 uur bezonning op 21 maart in de laatst vergunde situatie en voldeed de situatie al niet.

5.Conclusie

(…)
Deze bezonningsstudie is door [bedrijfsnaam] gemaakt om te onderzoeken of de nieuwbouw van het bestaande pand aan de [adres 4] te [plaats] nadelig is voor de bezonning van de nabijgelegen woningen. Daarbij is getoetst op de Haagse bezonningsnorm.
Door de nieuwe bebouwing aan de [adres 4] te [plaats] is er tijdens de kritieke dag (19 februari) voor de Haagse bezonningsnorm geen verandering van de bezonning op de gekozen meetpunten gevonden.”

4.Het geschil

4.1.
[eisers] c.s. vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
te verklaren voor recht dat [gedaagden] c.s. onrechtmatig (zullen) handelen door hinder te veroorzaken met het realiseren van het bouwplan;
[gedaagden] c.s. te verbieden om het bouwplan aan de [adres 4] te [plaats] te (doen) realiseren, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
[gedaagden] c.s. te verbieden om binnen twee meter van de daglichtopeningen van de woningen van [eisers] c.s. gebouwen of werken aan te brengen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
[gedaagden] c.s. hoofdelijk te veroordelen aan [eiser 1] te vergoeden de deskundigenkosten ter hoogte van € 1.845,25, vermeerderd met de wettelijke rente;
[gedaagden] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
[eisers] c.s. legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] c.s. met het realiseren van het bouwplan onrechtmatige hinder toebrengt als bedoeld in artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Die onrechtmatige hinder bestaat eruit dat aan [eiser 1] en (de huurders van) [eiser 2] als gevolg van het voornemen om een appartementengebouw op het naastgelegen perceel te bouwen zonlicht, daglicht en uitzicht wordt ontnomen.
Daarnaast leidt het bouwplan tot een onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] c.s. door de waardedaling die het bouwplan voor beide woningen tot gevolg zal hebben. Volgens het bouwplan zal er gebouwd worden binnen twee meter van de daglichtopeningen van beide woningen. [gedaagden] c.s. mag het gebouw op grond van artikel 5:50 lid 4 BW niet binnen een afstand van twee meter van de daglichtopeningen van de woningen van [eisers] c.s. bouwen. [gedaagden] c.s. mag ook geen andere gebouwen of werken aanbrengen binnen een afstand van twee meter die hoger zijn dan de oude garage van 2,70 meter hoog.
Tenslotte moet [gedaagden] c.s. de voor het onderzoek van [naam] gemaakte kosten aan [eiser 1] vergoeden.
4.3.
[gedaagden] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] c.s.
4.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Onrechtmatige hinder?
5.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagden] c.s. met het realiseren van het bouwplan op het perceel hinder toebrengt aan [eisers] c.s. en, zo ja, of die hinder onrechtmatig is in de zin van artikel 5:37 BW.
5.2.
Op grond van artikel 5:37 BW mag een eigenaar van een erf niet aan de eigenaar van een ander erf hinder toebrengen op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, zoals door het onthouden van licht en lucht of door het veroorzaken van overlast. De vraag of hinder onrechtmatig is, hangt af van de aard, ernst en duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade, bezien in het licht van de omstandigheden ter plaatse. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met de wederzijdse belangen van partijen. Hierbij kan de mogelijkheid en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen (mede gelet op de daaraan verbonden kosten) meespelen. Ook van belang is of degene die zich beklaagt over de hinder daar is gaan wonen vóór of na aanvang van de hinder veroorzakende activiteiten. In dat laatste geval zal hij een zekere mate van hinder eerder moeten dulden.
5.3.
Het hebben van een bouwvergunning die formele rechtskracht heeft gekregen vrijwaart de houder die overeenkomstig de bouwvergunning bouwt niet van aansprakelijkheid wegens het veroorzaken van onrechtmatige hinder. [1] Het antwoord op de vraag of en in hoeverre een door de overheid verstrekte vergunning invloed heeft op de beoordeling van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van degene die overeenkomstig de hem verstrekte vergunning handelt, maar daarbij schade of hinder toebrengt aan derden, hangt af van de aard van de vergunning en het belang dat wordt nagestreefd met de regeling waarop de vergunning berust, zulks in verband met de omstandigheden van het geval. Daarbij geldt in beginsel dat de vergunninghouder erop mag vertrouwen dat de vergunning overeenkomstig de wet is verleend en de overeenkomstig de wet in aanmerking te nemen belangen door de vergunningverlenende instantie volledig en op de juiste manier zijn afgewogen, en dat hij van die vergunning gebruik mag maken.
5.4.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bezonning van woningen en voor de lichtinval van woningen geen wettelijke normen bestaan aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of het wegnemen van licht door bouwactiviteiten bij anderen als al dan niet rechtmatig moet worden beoordeeld. De rechtbank beschouwt de door de deskundigen [naam] en [bedrijfsnaam] gehanteerde methoden en normen echter als algemeen aanvaarde methoden en normen voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de ontneming van licht. Maar ook los van de vraag of de gehanteerde normen als algemeen aanvaard kunnen worden beschouwd voor de beoordeling van de rechtmatigheid voor het ontnemen van licht, zijn beide rapporten van de bezonningsdeskundigen bruikbaar omdat ze een goede indicatie geven van de absolute en relatieve afname van de bezonning.
De rapporten van [naam] en [bedrijfsnaam]
5.5.
In de bezonningsstudie van [naam] is onderzoek gedaan naar de effecten van het door [gedaagden] c.s. voorgenomen bouwplan op de woonkamer en de patio van [eiser 1] . Hierbij is rekening gehouden met de effecten van het nog te bebouwen perceel aan de [adres 3] aan de westkant van het perceel van [eiser 1] . De bezonningsdeskundige [bedrijfsnaam] heeft onderzoek gedaan naar de effecten van het te realiseren bouwplan voor de bezonning van de woningen van [eiser 1] en [eiser 2] . De patio’s bij de woningen van [eisers] c.s. zijn niet in het onderzoek van [bedrijfsnaam] meegenomen en evenmin het perceel aan de [adres 3] . Beide deskundigen hebben voor hun bezonningsstudie (vrijwel) dezelfde meetmomenten in het jaar genomen (21 januari, 19 februari, 21 maart, 21 april, 21 mei, 21 juni, 21 oktober en 21/22 december). [bedrijfsnaam] heeft het aantal uren zon op een meetpunt op de voorgevel en op een meetpunt op de achtergevel gemeten (afbeeldingen 2 en 3 van het rapport). [naam] heeft het aantal uren zon ook gemeten op de voor- en achtergevel (afbeeldingen 3a en 3b van het rapport).
5.6.
Uit beide rapporten blijkt dat de afname van het aantal bezonningsuren op de woning van [eiser 1] substantieel is indien het bouwplan zal worden gerealiseerd. Niet betwist wordt dat het bouwplan zorgt voor afname van de bezonning. Uit tabel 3 van het rapport van [bedrijfsnaam] blijkt dat de afname van het aantal bezonningsuren op de woningen van [eiser 1] en [eiser 2] na het realiseren van het bouwplan op een aantal momenten in de periode van 21 maart tot 21 oktober meer dan 50% bedraagt. [gedaagden] c.s. heeft op de mondelinge behandeling erkend dat de afname van het gemiddeld aantal uren bezonning op 21 mei bij meetpunt 1 (de woning van [eiser 2] ) met meer dan 50% afneemt, te weten van 07:30 naar 03:04 zonuren per dag. Daarmee is ook in de woning van [eiser 2] sprake van een substantiële vermindering van het gemiddelde aantal uren zon. Volgens het rapport van [naam] valt voor de patio van [eiser 1] het zonlicht in de nieuwe situatie vrijwel volledig weg. Alleen op 21 juni, als de zon het hoogst staat, is de gemiddelde bezonningsduur 30 minuten (zie tabel 4 van het rapport van [naam] ). De overige maanden van het jaar komt er geen zonlicht meer op de patio van [eiser 1] . De rechtbank heeft met betrekking tot de identieke patio op het perceel van [eiser 2] geen reden te twijfelen aan de aanvullende notitie van 27 mei 2024 van [naam] waarin is vermeld dat – hoewel de effecten niet exact zijn vastgesteld – op het perceel van [eiser 2] vergelijkbare verminderingen van bezonning zullen ontstaan als op het perceel van [eiser 1] .
5.7.
[gedaagden] c.s. heeft er nog op gewezen dat het rapport van [naam] tegenstrijdigheden bevat, omdat de op pagina 7 opgenomen tabel vermeldt dat het rekenkundige gemiddelde van de bezonningsduur van de patio op 21 april 1,3 uur zou zijn, terwijl op pagina 10 is vermeld dat op de patio op 21 april meer dan 2 uur bezonning mogelijk is. Tijdens de mondelinge behandeling is dit punt besproken en namens [eisers] c.s. is naar voren gebracht dat dit zeer waarschijnlijk een verschrijving is en op pagina 10 mei wordt bedoeld, want dan is er 2,3 uur bezonning. Naar het oordeel van de rechtbank lijkt dit inderdaad een verschrijving in het rapport van [naam] en doet het niets af aan de eindconclusie voor 21 april, namelijk dat in de geplande situatie op die datum voor de hele patio geen bezonning meer mogelijk is. In ieder geval leidt het niet tot het oordeel dat het rapport van [naam] onbetrouwbaar is.
Uitzicht
5.8.
[eisers] c.s. heeft voldoende onderbouwd aan de hand van de foto’s die als productie 16 bij de dagvaarding zijn gevoegd en de toelichting door zijn advocaat op de mondelinge behandeling dat het voornemen van [gedaagden] c.s. om op het perceel een gebouw met drie appartementen (drie woonlagen) te realiseren grote gevolgen heeft voor het uitzicht. Waar [eiser 1] in de bestaande situatie uitzicht heeft vanaf de patio op de lucht en twee bomen, heeft hij in de nieuwe situatie uitzicht op een hoge blinde muur van 8,6 meter. Het uitzicht op de lucht en de bomen zal door de aanwezigheid van de hoge blinde muur volledig worden weggenomen. Het effect dat de hoge muur op de toegang van zon- en daglicht heeft, is evident. Naast dat [eisers] c.s. hierdoor het uitzicht wordt ontnomen, zorgt dit ook voor een forse afname van daglicht in de woonkamer en op de patio van [eiser 1] en in de woning van [eiser 2] die door de huurders wordt gebruikt. Bovendien is de vermindering van het uitzicht permanent.
5.9.
De rechtbank overweegt dat de substantiële afname van de bezonning op de woningen van [eisers] c.s. en de vermindering van het uitzicht vanuit de woonkamer en patio van [eisers] c.s. in de geplande situatie, gelet op de aard, ernst en duur en bezien in het licht van de omstandigheden ter plaatse, al onrechtmatige hinder jegens [eisers] c.s. opleveren als bedoeld in artikel 5:37 BW. De overige neveneffecten, zoals het verslechteren van het akoestische geluid en het feit dat er geen frisse wind meer kan waaien door de patio’s leveren ook hinder op, maar zijn niet doorslaggevend voor de onrechtmatigheid van de hinder zoals hierboven is vastgesteld. Daarnaast leidt het voorgenomen bouwplan tot een aantasting van het woongenot van [eiser 1] en de huurders van [eiser 2] . De omstandigheid dat het bouwplan binnen het bestemmingsplan past, maakt het voorgaande niet anders. Ook de omstandigheid dat [eisers] c.s. zich als eigenaar van een woning in de oude binnenstad van [plaats] meer moet laten welgevallen dan een eigenaar van een vrijstaande woning in een landelijk gebied, zoals [gedaagden] c.s. betoogt, maakt niet dat [eisers] c.s. deze mate van hinder moet dulden.
5.10.
In het kader van de voor de beoordeling van de onrechtmatigheid benodigde belangenafweging geldt het volgende. Tegenover de in dit vonnis besproken belangen van [eisers] c.s. staan het (financiële) belang van [gedaagden] c.s. om tot realisatie van het bouwplan te komen en drie appartementen toe te voegen aan de bestaande woningvoorraad in [plaats] . Verder heeft [gedaagden] c.s. op de mondelinge behandeling nader toegelicht dat het bouwplan niet meer rendabel is, nu er al bijna vijf jaar zijn verstreken en de aankoopsom van de garage van € 180.000 hoog was. De rechtbank is van oordeel dat de belangen van [eisers] c.s. zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagden] c.s. Hierbij weegt mee dat de hinder voor [eisers] c.s. van permanente aard is en het woongenot van [eiser 1] en de huurders van de woning van [eiser 2] wordt aangetast indien het bouwplan wordt gerealiseerd. Doordat de woningen van [eisers] c.s. dicht bij de erfgrens staan en het appartementengebouw direct aan de erfgrens zal worden gerealiseerd is de impact daarvan op [eisers] c.s. groot. [gedaagden] c.s. heeft [eisers] c.s. niet van het bouwplan op de hoogte gesteld. [eisers] c.s. heeft pas kennis genomen van de door de gemeente [plaats] verleende omgevingsvergunning toen de aannemer van [gedaagden] c.s. een aanvang maakte met de sloopwerkzaamheden. Daarmee heeft [gedaagden] c.s. het risico genomen dat [eisers] c.s. juridische stappen zou nemen tegen het realiseren van het bouwplan. Dat risico en de financiële gevolgen daarvan dienen onder die omstandigheden voor rekening van [gedaagden] c.s. te blijven.
5.11.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de hinder onrechtmatig is in de zin van artikel 5:37 BW. De onder 3.1. sub A gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen. De onrechtmatige hinder rechtvaardigt ook de toewijzing van het onder 3.1. sub B door [eisers] c.s. gevorderde verbod om het bouwplan te (doen) realiseren.
Daglichtopeningen
5.12.
Partijen verschillen van mening of het voorgenomen bouwplan in strijd is met artikel 5:50 lid 4 BW.
5.13.
[eisers] c.s. stelt dat [gedaagden] c.s. op grond van artikel 5:50 lid 4 BW binnen een afstand van twee meter van de daglichtopeningen in de woningen van [eisers] c.s. geen gebouw van de voorgenomen hoogte mag bouwen. [gedaagden] c.s. betwist dat het bouwplan in strijd is met artikel 5:50 lid 4 BW, nu sinds jaar en dag op het perceel een gebouw van één bouwlaag (de garage) aanwezig was. Volgens [gedaagden] c.s. is de vordering onder 3.1. sub C van [eisers] c.s. bovendien in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
5.14.
Op grond van artikel 5:50 lid 4 BW is de nabuur wanneer hij als gevolg van verjaring geen wegneming van een opening of werk meer kan vorderen, verplicht binnen een afstand van twee meter daarvan geen gebouwen of werken aan te brengen die de eigenaar van het andere erf onredelijk zouden hinderen, behoudens voor zover zulk een gebouw of werk zich daar reeds op het tijdstip van de voltooiing van de verjaring bevond.
5.15.
Uit de door [eisers] c.s. overgelegde foto’s blijkt dat in de woningen daglichtopeningen zitten. Beide woningen zijn wevershuisjes die er al in 1750 stonden. [eisers] c.s. heeft voldoende onderbouwd en door [gedaagden] c.s. is onvoldoende weersproken dat de daglichtopeningen er al sinds jaar en dag zaten. Toch zal de vordering onder 3.1. sub C worden afgewezen. Ten aanzien van het voorgenomen bouwplan geldt namelijk dat sprake is van onrechtmatige hinder, maar van eventuele toekomstige bouwplannen kan de rechtbank nu niet vaststellen of sprake is van onredelijke hinder in de zin van artikel 5:50 lid 4 BW.
Kosten deskundige
5.16.
[eiser 1] maakt aanspraak op de deskundigenkosten van € 1.845,25 die hij heeft gemaakt voor het onderzoek van [naam] . [eiser 1] heeft kosten moeten maken ter onderbouwing van zijn vorderingen door de bezonningsdeskundige [naam] in te schakelen en gelet op de uitkomst van deze procedure had hij het rapport van [naam] ook nodig. Het gaat hierbij om kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (artikel 6:96 lid 2 sub b BW). [gedaagden] c.s. heeft de (hoogte van de) kosten niet betwist. De kosten komen de rechtbank redelijk voor en zijn (in redelijkheid) gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, zodat deze kosten zullen worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente is niet weersproken en zal worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
Dwangsom
5.17.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en er zal een maximum aan worden verbonden, een en ander zoals in de beslissing is vermeld.
Proceskosten
5.18.
[gedaagden] c.s. is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] c.s. worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,72
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × tarief II € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.870,72
Hoofdelijkheid
5.19.
De veroordelingen worden hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagden] c.s. onrechtmatig zal handelen jegens [eisers] c.s. door hinder te veroorzaken met het realiseren van het bouwplan, waarvan de omgevingsvergunning (met kenmerk [kenmerk] ) op 7 februari 2023 is verleend,
6.2.
verbiedt [gedaagden] c.s. om het bouwplan aan de [adres 4] te ( [postcode] ) [plaats] , kadastraal bekend [kadastraal nummer] , te (doen) realiseren,
6.3.
bepaalt dat [gedaagden] c.s. een dwangsom verbeurt van € 50.000,00 ineens en vervolgens € 2.500 per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat wordt nagelaten aan het in 5.2. opgelegde verbod te voldoen, tot een maximum van in totaal € 250.000,00,
6.4.
veroordeelt [gedaagden] c.s. hoofdelijk om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 1.845,25 aan deskundigenkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 24 oktober 2024 tot de dag van betaling,
6.5.
veroordeelt [gedaagden] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 2.870,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] c.s. niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2, 6.3, 6.4 en 6.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
30 april 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 21 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8823