ECLI:NL:RBDHA:2025:7362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
C/09/676089 / HA ZA 24-993
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van onroerende zaak tussen ex-partners met betrekking tot hypothecaire aansprakelijkheid en gebruiksvergoeding

In deze zaak vorderen een man en een vrouw de verdeling van hun gezamenlijke woning, die zij samen hebben aangeschaft via een koop-/aannemingsovereenkomst. De vrouw heeft op grond van artikel 3:185 lid 1 BW voorrang gekregen in de mogelijkheid om de woning te verkrijgen. De rechtbank heeft op 23 april 2025 uitspraak gedaan, waarbij de vrouw de woning kan verkrijgen, mits zij de hypothecaire lening overneemt en de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Indien de vrouw dit niet kan, krijgt de man de kans om de woning over te nemen. De rechtbank heeft ook een gebruiksvergoeding van € 500 per maand vastgesteld die de man aan de vrouw moet betalen voor het gebruik van de woning sinds oktober 2024. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/676089 / HA ZA 24-993
Vonnis van 23 april 2025
in de zaak van
[de man]te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [de man] ,
advocaat: mr. F. Borger van der Burg-Holstege,
tegen
[de vrouw]te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [de vrouw] ,
advocaat: mr. C.S. Winter.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 14 november 2024, tevens houdende incidentele vordering, met producties 1 tot en met 7;
- de conclusie van antwoord in het incident en de hoofdzaak, tevens eis in reconventie in het incident en de hoofdzaak, met producties 1 tot en met 12;
- het tussenvonnis van 5 februari 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie op het incident en in de hoofdzaak;
- de akte namens [de vrouw] met productie 13;
- de akte namens [de man] met producties 8 en 9.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 26 maart 2025 plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van dit vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 14 februari 2022 zijn [de man] en [de vrouw] door een koop-/aannemingsovereenkomst samen eigenaar geworden van een onroerende zaak aan de [straatnaam] in [plaats 2] (hierna: de woning). Voor de financiering van de woning hebben partijen een hypothecaire geldlening van € 478.914 afgesloten, waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn. De hypotheekschuld bedraagt € 446.638,25.
2.2.
[de man] en [de vrouw] hebben op 11 april 2022 een samenlevingsovereenkomst gesloten. De inleiding van dit document luidt: ‘
De verschenen personen gaven te kennen voornemens te gaan samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding zullen voeren. Zij regelen in deze overeenkomst de vermogensrechtelijke gevolgen van hun samenwoning” Artikel 18 van deze overeenkomst gaat over de ‘
(tijdelijke) voortzetting woongenot eigen woning’, waarvan lid 1 luidt:

Ingeval de overeenkomst eindigt door opzegging of in onderling overleg, kan ieder van partijen de voorzieningenrechter verzoeken om te bepalen dat hij – met uitsluiting van de andere partij – nog zes maanden mag blijven wonen in de laatstelijk door beide partijen bewoonde woning.
2.3.
Partijen hebben in november 2023 de sleutels van de woning in ontvangst genomen. Vervolgens zijn nog diverse werkzaamheden aan de woning uitgevoerd.
2.4.
De affectieve relatie van [de man] en [de vrouw] is geëindigd voordat zij samen de woning zouden betrekken. Zij hebben niet samengewoond.
2.5.
De marktwaarde van de woning is op 26 augustus 2024 door De Makelaars [plaats 2] B.V. getaxeerd op € 610.000.
2.6.
[de man] heeft de samenlevingsovereenkomst op 19 september 2024 opgezegd.
2.7.
[de man] woont vanaf 21 oktober 2024 in de woning. [de vrouw] is bij haar ouders blijven wonen.
2.8.
Op 29 oktober 2024 heeft [de vrouw] [de man] bericht dat zij de volledige hypotheeklasten van de woning zal betalen als [de man] de woning verlaat. In datzelfde bericht geeft ze aan dat ze haar helft van het saldo van de gezamenlijke bankrekening heeft afgehaald, de gezamenlijke kosten voor de hypotheek en verzekeringen zal overmaken en de vaste lasten niet meer zal betalen.
2.9.
Op 7 november 2024 heeft [de man] aan [de vrouw] laten weten dat hij de sloten van de woning heeft veranderd.
2.10.
[de man] is eigenaar van een andere woning in [plaats 1] , die te koop staat.

3.Het geschil

3.1.
Partijen vorderen over en weer dat de rechtbank (in de hoofdzaak) de wijze van verdeling van de woning in [plaats 2] vaststelt en (in het incident) beslist wie daar – naar de rechtbank aanneemt in de periode tot aan de uitvoering van de verdeling – met uitsluiting van de ander mag wonen.
3.2.
[de man] vordert in conventie dat hem het huis wordt toegedeeld uitgaande van de getaxeerde waarde van € 610.000 onder de verplichting de hypothecaire geldlening over te nemen zodat [de vrouw] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor die schuld en de kosten worden gedeeld; dat [de vrouw] wordt veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de overdracht van haar aandeel aan hem en te bepalen dat hem voor zes maanden het uitsluitend gebruik van de woning toekomt. [de vrouw] vordert het tegenovergestelde: toedeling aan haar, waarbij zij de hypotheekschuld overneemt en [de man] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen en uitsluitend gebruik van de woning door haar, die [de man] dus moet verlaten. Zij vordert verder dat [de man] wordt veroordeeld om haar een vergoeding te betalen voor de periode dat hij alleen in het huis woonde. Partijen vorderen over en weer dat de ander wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.3.
[de man] wil in [plaats 2] blijven wonen en hij wil dat de rechtbank uitspreekt dat hij totdat de verdeling is uitgevoerd hij (en niet (ook) [de vrouw] ) de woning mag gebruiken omdat [de vrouw] hem met familieleden opzoekt en hij zich daardoor bedreigd voelt. Als argumenten voor toedeling van het huis aan hem voert hij aan dat het aldoor zijn bedoeling is geweest om in [plaats 2] te gaan wonen, hij komt er vandaan en heeft er familie. Inmiddels is hij ook gehecht aan de woning en de omgeving. Hij is in het huis gaan wonen om zijn huis in Den Haag te koop te kunnen zetten en verkoopklaar te maken. In Den Haag heeft hij geen sociaal leven. [de man] benadrukt dat [de vrouw] in eerste instantie niet de wens had om het huis over te nemen. Hij vermoedt dat zij ook nu niet daadwerkelijk daar wil gaan wonen, maar het vooral niet aan hem gunt.
3.4.
[de vrouw] voert aan dat haar belang bij toedeling van het huis groter is dan dat van [de man] omdat hij al eigenaar van een (ander) eigen huis is en zij nog bij haar ouders woont. Zij is 38 jaar en hard toe aan een eigen plek. Bij haar ouders lopen de spanningen zozeer op dat zij af en toe in een hotel verblijft. Zij wil zelf in [plaats 2] gaan wonen, heeft daar ook familie en zou daar ook willen gaan werken. Zij kan het huis financieren. Met haar financiële mogelijkheden kan zij niet een vergelijkbaar ander huis betalen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Nu de vorderingen van partijen met elkaar samenhangen, worden de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk beoordeeld. De rechtbank gaat eerst in op de verdeling van de woning. Vervolgens worden de gebruiksvergoeding, het voortgezet uitsluitend gebruik van de woning en de proceskosten besproken.
verdeling van de woning
4.2.
[de man] en [de vrouw] vorderen allebei dat de woning wordt verdeeld door toedeling van de woning aan zichzelf. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen bevestigd dat zij daarbij uitgaan van de op 26 augustus 2024 getaxeerde waarde van de woning van € 610.000. Zij gaan ook beiden uit van een gelijke verdeling van de kosten die samenhangen met de verdeling en het ontslag van de ander uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek.
4.3.
Op grond van artikel 3:185 lid 1 BW stelt de rechtbank de verdeling vast, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang.
4.4.
[de man] stelt in dit verband dat hij in [plaats 2] is opgegroeid en het zijn wens was daar weer terug te keren. Zijn familie woont in [plaats 2] , hij sport in die plaats en zijn sociale leven speelt zich daar af. Hij woont nu enige tijd in de woning en voelt zich er thuis. Vanuit de woning is zijn werk daarnaast goed te bereiken. Verder heeft hij vanaf het begin al aangegeven [de vrouw] uit te willen kopen en is hij zelfs bereid een hogere prijs dan de taxatiewaarde te betalen. Zijn woning in [plaats 1] staat te koop, als hij moet terugverhuizen naar die woning zou dat negatieve gevolgen kunnen hebben voor mogelijke bezichtigingen. Ten slotte wordt betwist dat [de vrouw] financieel in staat is de woning over te nemen.
4.5.
[de vrouw] stelt daar tegenover dat ze emotioneel gehecht is aan de woning en veel tijd en energie in de inrichting heeft gestoken. Zij heeft familie in de buurt wonen en is van plan te gaan werken in [plaats 2] . Ze heeft een kinderwens, waar deze woning in een kindvriendelijke buurt bij past. Verder is ze 38 jaar oud en woont ze nog steeds bij haar ouders, terwijl ze graag het huis uit zou willen, zodat zijzelf en haar ouders met hun leven door kunnen. Ze heeft een berekening laten maken door een hypotheekadviseur waarbij een werkgeversverklaring is gebruikt en het is mogelijk de woning te verkrijgen. Daarbij speelt mee dat ze in dat geval het huidige hypotheekrentepercentage kan voortzetten.
4.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. [de man] en [de vrouw] hebben allebei belang bij verkrijging van de woning. De argumenten die zij daarbij aanvoeren over de emotionele binding met de woning, de praktische ligging en de sociale omgeving zijn gelijkwaardig, in die zin dat geen van beiden een aanmerkelijk groter belang heeft dan de ander. Wat voor partijen verschillend is, is dat [de man] al een eigen woning heeft in Den Haag en [de vrouw] nog bij haar ouders woont en daar graag wil vertrekken. Aan deze omstandigheid kent de rechtbank een beslissend gewicht toe, waarbij het belang van [de vrouw] zwaarder weegt dan dat van [de man] . Dat de woning van [de man] in Den Haag te koop staat en voor de verkoop leegstaat maakt dat niet anders.
4.7.
[de vrouw] krijgt de mogelijkheid (het aandeel van [de man] in) de woning binnen een periode van drie maanden na de datum van dit vonnis te verkrijgen, uitgaande van de getaxeerde waarde van € 610.000, waarbij zij de hypotheekschuld overneemt en [de man] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Als dat haar niet lukt, krijgt [de man] aansluitend een periode van drie maanden om haar uit te kopen, ook uitgaande van € 610.000 en onder de voorwaarde dat zij wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Als ook hem dat niet lukt moet de woning worden verkocht aan een derde en de overwaarde bij helfte worden gedeeld. In alle gevallen dienen de kosten die hiermee samenhangen tussen partijen gelijk gedragen te worden. In de beslissing wordt deze wijze van verdeling uitgewerkt.
4.8.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen duidelijk gemaakt wat hun belang is bij de verkrijging van de woning, maar ook dat zij willen toewerken naar een oplossing. De rechtbank gaat er daarom van uit dat partijen hun noodzakelijke medewerking verlenen aan de verkoop en levering van de woning. De door beide partijen gevorderde indeplaatsstelling van dit vonnis als wilsverklaring van de andere partij wordt daarom afgewezen. Ditzelfde geldt voor de door [de man] gevorderde dwangsom indien [de vrouw] nalatig is in haar medewerking.
gebruiksvergoeding
4.9.
[de vrouw] vordert bij wijze van vergoeding voor het exclusieve gebruik van de woning de (door haar betaalde) helft van de eigenaarslasten over de periode waarin [de man] de woning gebruikt. Dit betreft de periode vanaf het moment dat [de man] in de woning is gaan wonen (21 oktober 2024) tot aan het moment dat de woning geleverd wordt aan [de vrouw] , [de man] of een derde. Tussen partijen is niet in geschil dat [de vrouw] € 884 per maand betaalt voor (de helft van de) hypotheek- en verzekeringslasten. [de man] heeft in reactie op dit deel van de vordering van [de vrouw] aangevoerd dat hij heeft aangeboden om deze lasten volledig te betalen, maar hij hier geen reactie op heeft gehad van [de vrouw] .
4.10.
Volgens artikel 3:169 BW is iedere deelgenoot - behoudens een andersluidende regeling - bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. Dit artikel heeft mede tot strekking de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding (zie bijvoorbeeld HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143). Daarbij geldt dat de redelijkheid en billijkheid de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten, beheersen. Hierin ligt besloten dat rekening dient te worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
4.11.
De rechtbank acht het redelijk dat [de man] een vergoeding aan [de vrouw] betaalt over de periode waarin hij het uitsluitende gebruik van de woning heeft, ter compensatie voor het genot en gebruik van de woning dat [de vrouw] als rechthebbende mist. Voor zover [de man] met zijn betoog dat [de vrouw] niet is ingegaan op zijn aanbod om alle lasten te betalen, bedoelt dat [de vrouw] afstand heeft gedaan van een verbruiksvergoeding of haar recht om daar aanspraak op te maken heeft verwerkt, gaat dat niet op. Uit de correspondentie die door partijen is overgelegd kan dat niet worden afgeleid.
4.12.
[de vrouw] vordert het deel dat zij heeft betaald in de eigenaarslasten. Dit is een in de jurisprudentie geaccepteerde methode om de gebruiksvergoeding te berekenen (zie bijvoorbeeld Hof Den Haag 17 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:821). De rechtbank ziet vanwege de volgende omstandigheden reden een correctie toe te passen op deze berekeningsmethodiek, die in dit geval zou leiden tot betaling van € 884 per maand. [de vrouw] heeft, anders dan meestal het geval is als een stel uit elkaar gaat en een van hen in de gezamenlijke woning blijft, geen andere woonruimte hoeven te betrekken en te betalen. Zij krijgt bovendien als eerste de mogelijkheid om de woning te verkrijgen tegen de waarde die op 26 augustus 2024 is getaxeerd, waarmee zij dan profiteert van de waardestijging in de periode tot aan de daadwerkelijke verdeling. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het redelijk om de gebruiksvergoeding vast te stellen op € 500 per maand. Dat wil zeggen dat [de man] aan [de vrouw] een bedrag verschuldigd is van € 500 per maand voor de periode dat hij – met uitsluiting van [de vrouw] – het huis gebruikt, dat is vanaf 21 oktober 2024.
gebruik van de woning tot aan de verdeling
4.13.
[de man] heeft bij incident gevorderd dat het gebruik van de woning gedurende zes maanden uitsluitend aan hem toekomt, met een verwijzing naar artikel 18 van de samenlevingsovereenkomst. [de vrouw] vordert in reconventie hetzelfde en verzoekt te bepalen dat [de man] de woning binnen twee weken na dit vonnis ontruimt. Ter zitting hebben partijen verklaard geen belang te hechten aan een beslissing over dit punt als de woning aan [de man] wordt toegedeeld. [de vrouw] verzoekt hier wel over te beslissen als de woning aan haar wordt toegedeeld. Het gaat dan om de periode tot aan de verdeling.
4.14.
Ter beoordeling ligt dus voor of [de vrouw] voorafgaand aan de verdeling – met uitsluiting van [de man] – in de woning mag wonen. Het is de vraag of de samenlevingsovereenkomst voldoende grond biedt om daarover de door partijen bedoelde beslissing te geven. De rechtbank laat dat in het midden en zal de vordering afwijzen reeds omdat het gaat om een relatief korte periode en de mogelijkheid bestaat dat [de vrouw] de woning niet zal kunnen financieren en [de man] de woning verkrijgt.
proceskosten
4.15.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in conventie en in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
5.1.
stelt de wijze van verdeling van de woning van partijen aan de [straatnaam] te [plaats 2] vast als volgt:
  • de woning wordt toegedeeld aan [de vrouw] uitgaande van een waarde van € 610.000 als zij in staat zal zijn om de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening geheel voor haar rekening te nemen, [de man] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en hem zijn deel van de overwaarde wordt uitbetaald bij de notariële verdeling, voor of uiterlijk op 1 augustus 2025;
  • als [de vrouw] op 1 augustus 2025 het aandeel van [de man] niet heeft overgenomen op de hiervoor beschreven wijze en partijen geen andere afspraken maken, wordt de woning op dezelfde wijze toegedeeld aan [de man] , waarbij de verdeling moet zijn uitgevoerd voor of uiterlijk op 1 november 2025;
  • als de woning op 1 november 2025 niet op de hiervoor beschreven wijze is verdeeld, wordt de woning verdeeld door verkoop aan een derde, waarbij uit de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening wordt afgelost, de kosten worden voldaan en de rest door partijen bij helfte wordt gedeeld;
5.2.
veroordeelt [de man] tot betaling aan [de vrouw] van een gebruiksvergoeding van € 500 per maand vanaf 21 oktober 2024;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025.
3425