ECLI:NL:RBDHA:2025:7363

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
NL25.7480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de voortduring van een vrijheidsontnemende maatregel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de voortduring van een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiseres was opgelegd. Eiseres, die de Senegalese nationaliteit heeft, was in detentie geplaatst op grond van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van 16 januari 2025 niet kan worden gezien als een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel, maar als een wijziging van de plaats van tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde maatregel. De rechtbank heeft het beroep van eiseres opvatten als een beroep tegen het voortduren van de maatregel, waarbij zij heeft geoordeeld dat de maatregel zowel feitelijk als juridisch voortduurde. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en de noodzaak van een periodieke toetsing van de voortduring van de vrijheidsontneming. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de maatregel onrechtmatig was vanaf 15 februari 2025, omdat deze een dag te laat was opgeheven. Eiseres heeft recht op schadevergoeding voor deze onrechtmatige vrijheidsontneming, en de rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 100,- aan eiseres, evenals de proceskosten van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7480

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. X.R. Schuitemaker).

Procesverloop

Verweerder heeft op 22 november 2024 aan eiseres de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd in het Justitieel Complex Schiphol (JCS).
Op 16 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten de maatregel voort te zetten in Detentiecentrum Zeist.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarbij heeft zij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Verweerder heeft op 16 februari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt de Senegalese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1998.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit van 16 januari 2025 als een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel dient te worden gezien. Ter onderbouwing heeft eiseres het volgende aangevoerd. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft in haar uitspraak van 20 december 2024 [1] de maatregel van 22 november 2024 onrechtmatig geacht. Hiertegen heeft verweerder hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 december 2024 [2] is het verzoek van verweerder toegewezen en bepaald dat verweerder de vrijheidsontnemende maatregel niet hoeft op te heffen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Eiseres heeft op 19 januari 2025 vervolgens beroep ingesteld tegen de voortduring van de op 22 november 2024 opgelegde maatregel. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft in haar uitspraak van 31 januari 2025 [3] het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het eerste beroep gegrond is verklaard en dan geen vervolgberoep kan worden ingesteld. Feitelijk duurde de maatregel nog wel voort. Eiseres voert aan dat verweerder geen plaatsingsbeschikking kon nemen in een maatregel die al onrechtmatig is geacht. Verweerder moet dan een nieuwe maatregel nemen. Dat heeft verweerder op 16 januari 2025 gedaan. Daarom is het mogelijk om een eerste beroep als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw in te stellen tegen het bestreden besluit van 16 januari 2025.
2.1
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit van 16 januari 2025 niet de oplegging van een nieuwe maatregel betreft. Hoewel deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, in haar uitspraak van 20 december 2024 de op 22 november 2024 opgelegde maatregel onrechtmatig heeft geacht duurde de maatregel van 22 november 2024 op 16 januari 2025 zowel feitelijk als juridisch voort als gevolg van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 21 december 2024. Er is daarom geen sprake van de oplegging van een nieuwe maatregel, maar slechts van een wijziging van de plaats van tenuitvoerlegging die de grondslag van de vrijheidsontnemende maatregel niet raakt. Het door eiser ingestelde beroep kan daarom niet worden aangemerkt als een beroep als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw.
3. De rechtbank zal het beroep van eiseres daarom opvatten als een beroep tegen het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel van 22 november 2024. De rechtbank stelt voorop dat deze vrijheidsontnemende maatregel en de voortduring ervan al eerder zijn getoetst. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft het onderzoek in het beroep tegen de voortduring van de maatregel gesloten op 23 januari 2025. In haar uitspraak van 31 januari 2025 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, vervolgens geoordeeld dat het beroep tegen de voortduring van de maatregel niet-ontvankelijk is, omdat artikel 96, eerste lid, van de Vw niet de mogelijkheid biedt om na een gegrondverklaring van een eerder beroep een vervolgberoep in te stellen. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat het feit dat eiseres niet daadwerkelijk in vrijheid is gesteld, dat niet anders maakt, omdat na een eerder gegrond beroep van een toewijsbaar vervolgberoep geen sprake kan zijn.
3.1
De rechtbank is, anders dan zittingsplaats Amsterdam, van oordeel dat eiseres wel in haar vervolgberoep kan worden ontvangen. Daartoe is redengevend dat, zoals hiervoor is geoordeeld, de maatregel van 22 november 2024 zowel feitelijk al juridisch voortduurde door de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling. De rechtbank merkt daarbij op dat de vraag of het JCS een gespecialiseerde inrichting voor de detentie van vreemdelingen is, niet aan de orde kan komen. Dit is immers voorwerp van het hoger beroep tegen de uitspraak van 20 december 2024. Maar daarnaast kunnen zich omstandigheden voortdoen, die maken dat de voortduring van de maatregel niet langer rechtmatig is, zoals persoonlijke omstandigheden of wijzigingen in de verblijfsstatus. De rechtbank is van oordeel dat het niet zo kan zijn dat een vreemdeling zonder de mogelijkheid van een periodieke toets van de voortduring van de vrijheidsontneming in detentie blijft, tot de Afdeling op het hoger beroep tegen de oplegging van die maatregel heeft beslist. De rechtbank wijst daarbij op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 [4] , waar in punt 85 is geoordeeld dat, aangezien de uniewetgever zonder uitzondering vereist dat het toezicht op de naleving van de voorwaarden voor de rechtmatigheid van de bewaring ‘met redelijke tussenpozen’ plaatsvindt, de bevoegde autoriteiten dat toezicht ambtshalve moet uitoefenen, ook als de betrokkene daar niet om verzoekt. De rechtbank is daarom van oordeel dat zij de eventuele voortduring van de maatregel moet toetsen, ook als zij die maatregel eerder heeft opgeheven. Artikel 96, eerste lid, van de Vw moet, voor zover deze bepaling in de weg zou staan aan de toetsing van de voortduring van de maatregel na een eerder gegrond beroep, buiten toepassing worden gelaten.
3.2
Omdat deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, de voortduring van de maatregel van 22 november 2024 al heeft getoetst in de periode van 20 december 2024 tot en met 23 januari 2025, ziet de rechtbank geen ruimte om deze periode bij haar beoordeling te betrekken. Dat zittingsplaats Amsterdam zich niet inhoudelijk heeft uitgelaten over de voortduring van de maatregel in die periode omdat zij het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, maakt dat niet anders.
4. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment onrechtmatig is geweest gedurende de periode van 24 januari 2025 tot aan de opheffing van de maatregel op 16 februari 2025.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de maatregel te lang heeft voortgeduurd na de
ongegrondverklaring van haar beroep tegen de afwijzing van haar asielaanvraag.
5.1
Ter zitting heeft verweerders gemachtigde erkend dat de maatregel een dag te laat is omgezet. Volgens verweerder is hier echter geen beroep tegen ingesteld.
5.2
Zoals hiervoor is geoordeeld, moet het beroep van eiseres worden aangemerkt als een beroep tegen de voortduring van de maatregel. De rechtbank kan daarom wel toekomen aan de vraag of de maatregel te lang heeft voortgeduurd. Nu partijen het erover eens zijn dat de maatregel ten onrechte een dag te laat is opgeheven, acht de rechtbank gronden aanwezig om te oordelen dat de maatregel met ingang van 15 februari 2025 onrechtmatig is. De rechtbank ziet, ambtshalve toetsend, geen aanleiding om te oordelen dat de maatregel op een eerder moment onrechtmatig is geworden.
6. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 1 dag onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van
1. x € 100,-.
7. Eiseres heeft de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerders gemachtigde heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een beroep.
7.1
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat het door eiseres ingestelde beroep moet worden aangemerkt als een vervolgberoep. Verweerder wordt dus niet gevolgd in zijn standpunt. Daarom ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.In zaaknummer NL24.48773.
2.In zaaknummer 202407782/2/V3.
3.In zaaknummer NL25.2599.
4.In de gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21, C., B. en X.; ECLI:EU:C:2022: