ECLI:NL:RBDHA:2025:7368

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
NL25.17512
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring die eerder aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was opgelegd op 20 februari 2025 en opgeheven op 16 april 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en het vooronderzoek is gesloten op 22 april 2025.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was bevonden in een uitspraak van 10 maart 2025. De beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel beperkt zich tot de periode na het sluiten van dat onderzoek op 5 maart 2025 tot de opheffing op 16 april 2025. Aangezien de bewaring is opgeheven, was de centrale vraag of eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het voortduren van de maatregel en dat er geen aanwijzingen zijn dat de bewaring onrechtmatig was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter A.M.J. Adriaansen in aanwezigheid van griffier A. Duijf en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.17512

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 20 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Verweerder heeft de maatregel op 16 april 2025 opgeheven.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is gesloten op 22 april 2025.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 10 maart 2025 (in de zaak NL25.8970) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 5 maart 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 5 maart 2025 en het opheffen van de maatregel op 16 april 2025.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank als de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Ambtshalve toetsing
3. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858) volgt dat de rechtbank gehouden is ambtshalve de rechtsmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. De rechtbank ziet met inachtneming van deze ambtshalve toetsing geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de bewaring op enig moment tot de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.