In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2025 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure. De vader had verzocht om gezamenlijk gezag over zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en om een zorgregeling vast te stellen. De rechtbank had eerder, op 27 maart 2024, een voorlopige regeling getroffen waarbij de kinderen bij de vader verbleven op bepaalde dagen en de ouders waren verwezen naar mediation om hun geschil op te lossen. Tijdens de zitting op 12 maart 2025 waren beide ouders aanwezig, samen met hun advocaten en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende gronden zijn om het verzoek van de vader voor gezamenlijk gezag toe te wijzen, aangezien het belang van de kinderen voorop staat en er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit zouden beletten. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld die rekening houdt met de wensen van de kinderen en de beschikbaarheid van de vader. De regeling houdt in dat de kinderen op maandag bij de vader zijn en om de week in het weekend, met een opbouwende zorgregeling voor de overnachtingen. De ouders hebben overeenstemming bereikt over de vakanties en feestdagen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.