ECLI:NL:RBDHA:2025:7398

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
NL25.13921
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Sierra Leoonse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, stellende dat hij in Kroatië mishandeld is en geen toegang heeft gehad tot een eerlijke asielprocedure. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 26 oktober 2024 al een asielaanvraag in Kroatië had ingediend en dat Nederland op 8 januari 2025 een verzoek tot terugname naar de Kroatische autoriteiten heeft gestuurd, dat op 20 januari 2025 is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat de omstandigheden in Kroatië, waaronder mishandeling en gebrek aan juridische bijstand, maken dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden toegepast. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de Kroatische autoriteiten hun verdragsverplichtingen niet zullen nakomen en dat er geen ernstige tekortkomingen in het asielsysteem in Kroatië zijn.

De rechtbank heeft ook de medische klachten van eiser in overweging genomen, maar vastgesteld dat hij niet heeft aangetoond dat hij in Kroatië geen medische zorg kan krijgen. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen en dat het beroep ongegrond is. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die een andere beslissing rechtvaardigen, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13921

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer],

(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij het besluit van 25 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2000 en de Sierra Leoonse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 19 november 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 26 oktober 2024 in Kroatië al een asielaanvraag heeft ingediend. Nederland heeft op grond hiervan op 8 januari 2025 een verzoek tot terugname van eiser verstuurd naar de Kroatische autoriteiten. [3] Op 20 januari 2025 hebben de Kroatische autoriteiten het verzoek aanvaard. [4]
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert daartoe het volgende aan. Eiser is in Kroatië mishandeld en onrechtmatig gedetineerd, onder meer in een kooi, en heeft geen toegang gehad tot een daadwerkelijke asielprocedure. Volgens eiser is sprake geweest van pushbacks, gebrekkige opvang en het ontbreken van rechtshulp en een tolk. Eiser meent dat deze omstandigheden, in samenhang bezien, maken dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Het claimakkoord biedt geen garantie voor een daadwerkelijke asielprocedure, opvang en voorzieningen in Kroatië. Verweerder had nader onderzoek moeten verrichten naar zijn individuele situatie en de actuele omstandigheden in Kroatië. Verder heeft verweerder ten onrechte geen gebruik gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de aanvraag zelf inhoudelijk te behandelen. In dit kader wijst eiser op zijn medische klachten en de door hem gestelde mensonterende behandeling in Kroatië.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In beginsel mag verweerder ten opzichte van Kroatië, dat evenals Nederland partij is bij het EVRM [5] en het Vluchtelingenverdrag, uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is reeds bevestigd in de uitspraak van de Afdeling [6] van 9 oktober 2024. [7] Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval hier niet vanuit kan worden gegaan. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de Kroatische autoriteiten hun verdragsverplichtingen jegens hem niet zullen nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. [8] Ook is niet gebleken van ernstige, structurele tekortkomingen in het asielsysteem of de opvangvoorzieningen.
5. Eisers verklaringen over zijn eerdere ervaringen in Kroatië, zien op een andere situatie dan waarin eiser nu zit. Eisers verklaringen gaan immers over de wijze waarop eiser bij eerste aankomst, een illegale inreis, in Kroatië is behandeld. Het gaat nu om een beoordeling van de situatie die eiser tijdens en na de overdracht te verwachten heeft. Eiser zal terugkeren als Dublinclaimant. Eiser heeft niet onderbouwd dat Dublinclaimanten, die gereguleerd worden overgedragen aan de Kroatische autoriteiten, na overdracht een risico lopen om in eenzelfde situatie terecht te komen als hij eerder in Kroatië heeft ondervonden. Bovendien hebben de Kroatische autoriteiten met de aanvaarding van het terugnameverzoek gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verdragen. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat door de overdracht van eiser aan Kroatië een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Verweerder heeft in de door eiser aangevoerde omstandigheden dan ook geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te verrichten.
6. Ten aanzien van de medische klachten van eiser is niet gebleken dat hij in Kroatië geen medische zorg kan krijgen. Eiser heeft namelijk niet met documenten onderbouwd dat hij onder medische behandeling staat of dat Nederland het meest aangewezen land is om zijn gestelde medische klachten te behandelen. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat volgens het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag worden uitgegaan dat de medische voorzieningen in Kroatië vergelijkbaar zijn met de medische voorzieningen in Nederland en dat deze voorzieningen in Kroatië ook ter beschikking staan van eiser als Dublinclaimant. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn situatie niet het geval is. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen reden is op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht.
7. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Kroatië van een onevenredige hardheid getuigt. Daarbij heeft verweerder ervan uit mogen gaan dat eisers eerdere ervaringen in Kroatië al betrokken zijn in de beoordeling op het punt van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en daarom niet nogmaals een rol kunnen spelen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. [9] Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag onverplicht alsnog inhoudelijk te behandelen. Voorts heeft verweerder terecht overwogen dat eiser zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de (hogere) Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser niet kan klagen of dat dit bij voorbaat zinloos is. Er zijn dan ookgeen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat een overdracht zal leiden tot onevenredige hardheid. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
8. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 april 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
4.Op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.Volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:180.