Beoordeling door de rechtbank
1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [datum 1] 1989 en [datum 2] 1990 en hebben de Colombiaanse nationaliteit. Zij hebben samen met hun twee minderjarige kinderen op 25 november 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Als reden om asiel aan te vragen, verklaren eisers dat zij in hun eigen land niet meer veilig zijn omdat eiseres door de FARC wordt gezien als een informante voor de Autodefensas. De Autodefensas is een paramilitaire organisatie die de macht in handen had in de woonplaats van eisers en strijdt tegen onder meer de FARC. De FARC zijn de revolutionaire strijdkrachten van Colombia. In dit kader verklaren eisers over meerdere incidenten. Eisers verklaren dat in 2004 de zus van eiseres, [naam 1], haar vriendin [naam 2] (een nichtje van een FARC-commandant) en haar buurvrouw [naam 3] onderweg naar hun werk op het landgoed van de broer van eiseres in [plaats], gelegen in door FARC gecontroleerd gebied, werden opgepakt door strijders van de Autodefensas. De zus is ontvoerd, gemarteld en later weer vrijgelaten. De vriendin is vermist geraakt en de buurvrouw is vermoord. Volgens eisers zien de FARC eiseres als informante van de Autodefensas omdat zij toen op hetzelfde landgoed werkte en omdat zij en haar zus bij dit incident niet zijn vermoord. Verder verklaren eisers dat eiseres in 2010 is beschoten met een vuurwapen terwijl zij bij een vriend op de motor zat, waarbij deze vriend, [naam 4], is overleden. Ook verklaren eisers dat zij op 10 oktober 2022 gedurende vier dagen in de woning van de broer van eiseres zijn vastgehouden door gewapende FARC-strijders. Nadat de broer van eiseres met hen sprak, mochten zij vertrekken. Op 12 november 2022 is eiseres door haar broer gebeld met de mededeling dat de FARC haar oudste dochter en de oudste zoon van haar broer wilden rekruteren. Daarop hebben eisers Colombia verlaten. Bij terugkeer vrezen eisers dat hun dochters door de FARC gerekruteerd zullen worden, of dat zij door de FARC zullen worden vermoord.
3. In de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de door eisers gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Verweerder heeft echter de door eisers gestelde problemen met de FARC maar deels geloofwaardig geacht. Verweerder acht de incidenten uit 2004, 2010 en 2022 wel geloofwaardig, maar acht niet geloofwaardig dat eiseres door de FARC gezien wordt als informatie voor de Autodefensas omdat eisers daarover inconsistent en onsamenhangend hebben verklaard. Eisers komen volgens verweerder daarom niet in aanmerking voor een asielvergunning. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres geen reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), zij in ieder geval bescherming kan krijgen van de Colombiaanse autoriteiten en zich elders in het land kan vestigen, en dat eiser een dergelijk risico wel loopt maar bescherming kan krijgen van de Colombiaanse autoriteiten.
4. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten. Zij voeren aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiseres door de FARC wordt gezien als een informante voor de Autodefensas. Daarbij wijzen zij erop dat zij diverse documenten hebben overgelegd, zoals een aangifte en een rechtbankdocument waarin een ex-paramilitair verklaart dat eiseres is bedreigd. Daarnaast voeren zij aan dat verweerder hun verklaringen ten onrechte deels inconsistent en onsamenhangend heeft geacht. Ten slotte voeren eisers aan dat zij geen bescherming kunnen krijgen van de Colombiaanse autoriteiten. Hen is namelijk verteld dat zij niet voortdurend beschermd konden worden en de telefoonnummers die zij konden bellen in geval van nood, werden niet opgenomen.
5. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de bestreden besluiten juist zijn. Volgens verweerder hebben eisers met hun verklaringen en met de door hen overgelegde documenten niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Colombia gevaar lopen vanwege problemen met de FARC.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Het uitgangspunt bij de beoordeling van asielaanvragen is dat eerst de geloofwaardigheid van het asielrelaas wordt beoordeeld. Dit volgt uit artikel 4, vijfde lid, van de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn). Hoe verweerder daarbij sinds 1 juli 2024 omgaat met de in dat artikellid genoemde voorwaarden, is uiteengezet in de openbare werkinstructie 2024/6. Volgens deze werkinstructie wordt bekeken wat de asielzoeker zelf heeft verklaard, en wordt gekeken naar wat bekend is aan de hand van andere bronnen. De ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken gelden als belangrijke objectieve bron.
7. Na het beoordelen van de geloofwaardigheid, beoordeelt verweerder of de vrees bij terugkeer die samenhangt met de geloofwaardige asielmotieven ook voldoende zwaarwegend is. Dat wil zeggen: of deze gegrond is zoals bedoeld in het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag) of het EVRM.
8. Verweerder heeft geloofwaardig geacht dat eiseres en haar zus, alsmede diens vriendin en buurvrouw, in 2004 aanwezig waren op het landgoed van de broer van eiseres in [plaats]. Onder verwijzing naar het door eisers overgelegde ‘formulier mensenrechtenorganisatie’ heeft verweerder volgens het voornemen van eiseres echter niet gevolgd dat het de dissidenten van de FARC waren die de zus van eiseres hebben bedreigd en die het gezin van eiseres hebben ontheemd, omdat daarop geen organisatie vermeld staat. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd erkend dat dit een onjuiste interpretatie van het asielrelaas betreft. Eisers hebben immers verklaard dat de ontvoering en bedreiging in 2004 door de Autodefensas heeft plaatsgevonden en niet door de FARC. De rechtbank merkt hierbij op dat het door eisers overgelegde document wel de naam van de Autodefensas bevat. Deze onjuiste interpretatie is niet hersteld in de bestreden besluiten of in het verweerschrift.
9. Hierbij heeft verweerder niet onderkend dat uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Colombia van juni 2024 (hierna: het ambtsbericht) volgt dat de lokale bevolking het risico loopt door gewapende georganiseerde groeperingen – vaak onterecht - gezien te worden als infiltrant of medestander van andere groeperingen of het Colombiaanse leger. Dit kan gebeuren door een simpel feit als voedselwaar verkopen aan een bepaalde groepering of gezien worden in de aanwezigheid van het Colombiaanse leger of een rivaliserende groepering. Dit algemene beeld wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door de verklaringen van eisers en door de door eisers overgelegde documenten.
10. Uit het ambtsbericht volgt verder dat geweld door gewapende groeperingen in Colombia gepaard gaat met pieken en dalen, en dat er eind 2022 – de periode waarin eisers zijn gevlucht – sprake is geweest van een geweldsopleving. Ook dit heeft verweerder niet kenbaar in de beoordeling betrokken. Verweerder kan daarom niet zonder nadere motivering vasthouden aan de tegenwerpingen dat het bevreemdingwekkend is dat eiseres in 2022 met haar gezin vanuit hun woonplaats Barranca terug is gegaan naar het landgoed van haar broer waar zij eerder bedreigd is, en aan de tegenwerping dat het vanwege het tijdsverloop niet aannemelijk is dat de latere incidenten die eisers hebben meegemaakt samenhangen met het incident uit 2004.
11. Gelet op deze gebreken heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom het niet geloofwaardig is dat eiseres door de FARC wordt gezien als informante voor de Autodefensas.
12. De gestelde vrees voor gedwongen rekrutering van de dochters van eisers is door verweerder niet kenbaar beoordeeld op geloofwaardigheid. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er daarom vanuit moet worden gegaan dat dit geloofwaardig is geacht. Ook heeft verweerder ter zitting het standpunt ingenomen dat de impliciet geloofwaardig bevonden vrees voor gedwongen rekrutering vervolgens impliciet mee is beoordeeld onder de zwaarwegendheid.
13. Verweerder heeft op deze manier geenszins kenbaar en controleerbaar gemotiveerd waarom de gestelde vrees voor gedwongen rekrutering van de dochters niet tot toewijzing van de asielaanvragen leidt. Het had op de weg van verweerder gelegen om dit expliciet bij zijn beoordeling van het risico op ernstige schade te betrekken. Ook had het op de weg van verweerder gelegen om daarbij de door eisers overgelegde kopie van een klacht over de gedwongen rekrutering van een nichtje van eiseres te betrekken. Hierbij is van belang dat uit het ambtsbericht blijkt dat ondanks inspanningen van de regering om vrede te sluiten met illegale gewapende organisaties gedwongen rekrutering van minderjarigen door deze organisaties nog steeds één van de grootste uitdagingen is voor het land, en dat de FARC verantwoordelijk is voor 91% van deze rekruteringen.
14. Ten aanzien van de vrees bij terugkeer van eiser en eiseres zelf, geldt dat deze reeds door de gebreken in de geloofwaardigheidsbeoordeling geen stand kan houden. Daaruit vloeit namelijk voort dat nog niet duidelijk is of de juiste aspecten zijn doorgetoetst op zwaarwegendheid. Bovendien heeft verweerder ter zitting het standpunt ingenomen dat, anders dan in de bestreden besluiten is opgenomen, weliswaar zowel voor eiser als eiseres sprake is van een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar FARC-gebied, maar dat eisers zich in Colombia buiten het FARC-gebied kunnen vestigen en de bescherming kunnen inroepen van de autoriteiten. Aangezien dit niet als zodanig en eenduidig in de bestreden besluiten is opgenomen, bevatten de bestreden besluiten verdere gebreken. Bovendien heeft verweerder daarbij de vereisten voor een binnenlands vestigingsalternatief niet kenbaar betrokken (artikel 3.37d van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 en onderdeel C2/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000). De rechtbank hecht eraan hierbij op te merken dat uit het ambtsbericht, met name de pagina’s 53 tot en met 56, blijkt dat de Colombiaanse overheid weliswaar van goede wil is, maar nauwelijks effectieve bescherming kan bieden.
15. Gelet op het voorgaande zijn de bestreden besluiten in strijd met het zorgvuldigheidsvereiste van artikel 3:2 en het motiveringsvereiste van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen zijn gegrond. De bestreden besluiten zullen worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten geheel in stand te laten, of om zelf in de zaken te voorzien. Het is namelijk de taak van verweerder om alsnog een deugdelijke beoordeling van de geloofwaardigheid van de asielrelazen van eisers, en vervolgens van de zwaarwegendheid te maken. Daarbij moet verweerder wel rekening houden met wat er in deze uitspraak is geoordeeld. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om opnieuw op de asielaanvragen van eisers te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
16. In de gegrondverklaring van de beroepen ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814, bestaande uit een punt voor het indienen van twee samenhangende beroepschriften en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).