ECLI:NL:RBDHA:2025:7413

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
NL24.51027
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Marokkaanse vreemdeling met biseksuele gerichtheid en ongewenstverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Marokkaanse vreemdeling die een asielaanvraag had ingediend op basis van zijn biseksuele gerichtheid. De vreemdeling, die al meer dan twintig jaar in Nederland verbleef, had zijn aanvraag ingediend na een periode van ongewenstverklaring. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat de biseksuele gerichtheid van de eiser niet geloofwaardig was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 april 2025, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims over vervolging in Marokko vanwege zijn seksuele geaardheid. De rechtbank concludeerde dat Marokko een veilig land van herkomst is en dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij in gevaar zou komen bij terugkeer. Echter, de rechtbank vernietigde het besluit van de minister voor zover het een inreisverbod voor de duur van twee jaar betrof, omdat de ongewenstverklaring van de vreemdeling nog steeds van kracht was en er geen nieuwe inreisverbod opgelegd kon worden. De rechtbank oordeelde dat de minister in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en veroordeelde de minister tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51027

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [1] Hierbij is ook een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1977 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Op 29 januari 2024 heft eiser een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft vanwege zijn biseksuele gerichtheid.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder vindt de biseksuele gerichtheid van eiser niet geloofwaardig. Eiser heeft geen inzicht gegeven in zijn persoonlijke ervaring bij het proces van ontdekking en de ontwikkeling van zijn biseksuele gerichtheid. Hij heeft ongerijmd verklaard over hoe hij zichzelf voelt en ziet en oppervlakkig verklaard over zijn gevoelens voor mannen en de drang die hij voelt. Verder heeft hij summier en oppervlakkig verklaard over zijn relatie met [naam 1]. Daarnaast heeft hij vaag en summier verklaard over zijn kennis van de situatie van LHBTI’ers in Nederland en de LHBTI-organisaties. Verweerder heeft bij de beoordeling rekening gehouden met het referentiekader en heeft uitgelegd dat van eiser verwacht mag worden dat hij op eenvoudige wijze verklaart over zijn gevoelens en ervaringen. Ook de door eiser gestelde problemen vanwege zijn seksuele gerichtheid zijn niet geloofwaardig. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zijn biseksuele gerichtheid de reden is dat hij is neergestoken in Marokko. Bovendien heeft hij nog jaren daarna in Marokko gewoond en heeft eiser zijn aanvraag niet zo snel mogelijk ingediend toen hij in Nederland aankwam, zonder goede verklaring daarvoor. Eiser verbleef namelijk al meer dan twintig jaar in Nederland voordat hij zijn asielaanvraag heeft ingediend. Die aanvraag is mede daarom afgedaan als kennelijk ongegrond. Tevens ligt hieraan ten grondslag dat Marokko een veilig land van herkomst is, eiser verweerder heeft misleid over zijn identiteit en hij de aanvraag alleen heeft gedaan om uitzetting naar Marokko te voorkomen. Het inreisverbod is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. [2] Eiser heeft de relatie en het samenwonen met zijn gestelde partner niet aangetoond en heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen zijn in Nederland woonachtige ouders en hem.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert hiertoe het volgende aan. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser. Hij heeft een eenvoudige cognitieve ontwikkeling, psychische problemen en heeft geen formeel onderwijs gehad. Eiser heeft hierover medische informatie overgelegd. Hij heeft binnen zijn mogelijkheden voldoende inzicht gegeven in het proces van ontdekking en de ontwikkeling van zijn gerichtheid. Hij heeft consistent verklaard dat de lust hem blij maakt. Tegelijkertijd schaamt hij zich hiervoor. Verder is de bevrediging van de seksuele behoefte een manier om invulling te geven aan zijn geaardheid. Hierbij verwijst eiser naar een rapportage van COC. Hij beleeft zijn geaardheid meer via seks dan via liefde of diepe gevoelens. Eiser heeft ook niet tegenstrijdig verklaard over het hebben van een relatie. Hij dacht namelijk dat de vraag naar relaties ging over zijn relaties in Marokko. Eisers relatie met [naam 1] was een geheime relatie en was enkel fysiek van aard. Zij hadden geen interesse in elkaars familie. Eiser heeft verder verklaard dat hij weet dat er ontmoetingsplekken zijn, zoals parken, cafés en discotheken. Verweerder heeft over de LHBTI-organisaties maar één vraag gesteld. Dit kan dus niet aan eiser worden tegengeworpen. Eiser kan niet bewijzen dat zijn verwonding destijds in Marokko het gevolg is van zijn seksuele geaardheid, maar het is wel een indicatie en hieraan moet dus bewijswaarde worden toegekend. Bovendien kan de aanvraag niet als kennelijk ongegrond worden afgewezen. Eiser heeft immers zijn seksuele geaardheid aangetoond en Marokko is voor hem dus geen veilig land van herkomst. Ook heeft hij in deze procedure geen alias gebruikt en door de aanvraag door te zetten heeft hij aangetoond dat hij met zijn asielaanvraag niet alleen de uitzetting wilde voorkomen. De uitzetting heeft slechts een katalyserend effect gehad. Tot slot had aan eiser ook geen inreisverbod mogen worden opgelegd, gelet op zijn lange verblijfsduur in Nederland en zijn relatie met zijn partner, [naam 2] en het feit dat hij de zorg draagt voor zijn ouders in Nederland. Zijn relatie met [naam 2] is met een huwelijk gelijk te stellen, nu hij elke dag bij haar is in haar woning bij de Stichting Philadelphia en hij ook wekelijks vier nachten bij haar verblijft. Ook is hij het enige gezinslid dat de zorg voor zijn ouders op zich kan nemen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Referentiekader
4. Uit het gehoor en het bestreden besluit volgt dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. De hoormedewerker heeft regelmatig gevraagd of de vragen duidelijk waren, extra uitleg gegeven als een vraag onduidelijk was voor eiser en meerdere keren uitgelegd dat eiser meer moest vertellen over zijn persoonlijke gevoelens en daar ook de ruimte voor gegeven aan eiser. Verder is in het voornemen en het besluit kenbaar meegewogen dat eiser analfabeet is en geen onderwijs heeft gevolgd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Biseksuele geaardheid
5. Uit de Werkinstructie 2019/17 volgt dat bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid het zwaartepunt ligt bij de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst en hoe de ervaringen van de vreemdeling in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar een LHBT-gerichtheid maatschappelijk onacceptabel is of zelfs strafbaar is gesteld.
6. Verweerder heeft de gestelde biseksuele geaardheid niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft verklaard dat zijn geaardheid zich heeft ontwikkeld, doordat hij in zijn jongere jaren in Marokko regelmatig seksueel is misbruikt. Dit geeft echter geen inzicht in eisers gevoelens en persoonlijke beleving en hoe die zich hebben ontwikkeld. De verwijzing naar het rapport van COC en dat hij zijn geaardheid beleeft via seks is hiervoor onvoldoende. Hij heeft in de tweede zienswijze en beroepschrift toegelicht dat hij zich op bepaalde momenten blij voelt en op andere momenten schaamte, afhankelijk van hoe sterk zijn drang is. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft uitgelegd waarom deze toelichting niet bij de eerdere zienswijze en beroep naar voren is gebracht. Bovendien heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat die toelichting niet rijmt met eisers eerdere verklaring dat hij enkel blijdschap voelde en dat het tegenstrijdig is dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij zijn gevoelens normaal vindt en anderzijds dat hij zich schaamt en zich minderwaardig voelt.
7. Verder heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat hij summier heeft verklaard over zijn relatie met [naam 1]. Verweerder mocht van eiser verwachten dat hij meer inzicht gaf in zijn gevoelens voor [naam 1] en waarover zij gesprekken voerden. Dit klemt te meer nu zij volgens eiser ruim acht jaar een relatie hebben gehad.
8. Verweerder heeft zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser summier heeft verklaard over hoe hij zich in Nederland uit en over de situatie van LHBTI’ers in Nederland. Gelet op zijn lange verblijf in Nederland mocht van eiser worden verwacht dat hij hierover meer kon verklaren, ondanks zijn referentiekader.
Kennelijk ongegrond
9. Nu eisers asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht, kon verweerder de asielaanvraag ook afwijzen als kennelijk ongegrond. Gelet op het voorgaande is Marokko, ook voor eiser, een veilig land van herkomst. Verder heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat hij zijn asielaanvraag niet zo snel mogelijk heeft ingediend. Eiser woont immers al geruime tijd in Nederland en is meerdere keren in bewaring gesteld. Daarnaast heeft verweerder mogen tegenwerpen dat hij de asielaanvraag heeft ingediend om uitzetting te voorkomen gelet op het moment van het indienen van de aanvraag. Eiser heeft de aanvraag namelijk pas ingediend nadat een laisser-passer voor hem was afgegeven en hij door verweerder uitgezet kon worden naar Marokko. Ook heeft eiser zowel in Nederland als in Spanje meerdere aliassen gebruikt. Hieruit heeft verweerder mogen afleiden dat eiser hem heeft geprobeerd te misleiden met betrekking tot zijn identiteit. De asielaanvraag heeft verweerder dan ook niet ten onrechte afgedaan als kennelijk ongegrond.
Ongewenstverklaring en inreisverbod
10. Gebleken is dat eiser bij besluit van 23 november 2006 ongewenst is verklaard. [3] Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juli 2015 [4] volgt dat wanneer een vreemdeling ongewenst is verklaard vóór de datum waarop de Terugkeerrichtlijn [5] geïmplementeerd had moeten zijn, de ongewenstverklaring is aan te merken als een inreisverbod voor onbepaalde tijd, waarvan de gevolgen in beginsel niet langer jegens de vreemdeling mogen worden gehandhaafd dan vijf jaar nadat hij het grondgebied van de Europese Unie heeft verlaten, tenzij die vreemdeling een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, openbare veiligheid of de nationale veiligheid. De ongewenstverklaring van eiser dateert van vóór die datum.
11. In het voornemen van 29 februari 2024 en daaropvolgend besluit van 7 maart 2024 is te lezen dat de asielaanvraag van eiser wordt opgevat als een verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring, dit verzoek wordt ingewilligd en aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar wordt opgelegd. Het besluit van 7 maart 2024 is ingetrokken. De opheffing van de ongewenstverklaring is echter niet in het nieuwe voornemen van 7 november 2024 noch in het bestreden besluit bevestigd, terwijl wel aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar wordt opgelegd. Ter zitting is door verweerder geen duidelijkheid geven over de vraag of de ongewenstverklaring alsnog is opgeheven, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de ongewenstverklaring en het daaruit voortvloeiende inreisverbod voor onbepaalde tijd nog altijd van kracht is. Dat betekent dat aan eiser niet nogmaals een inreisverbod, met een duur van twee jaar, kan worden opgelegd. Het besluit is op dit punt onvoldoende zorgvuldig voorbereid.

Conclusie en gevolgen

12. Verweerder heeft de asielaanvraag niet ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond, maar het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit, voor zover dit besluit ziet op het opleggen van een inreisverbod aan eiser, in strijd is met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover hierbij aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd.
12. Omdat het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb [6] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bij het bestreden besluit opgelegde inreisverbod; en
 veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 30 april 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, c, f en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Voornemen van 29 februari 2024 en daaropvolgend besluit van 7 maart 2024
4.ECLI:RVS:2015:2538
5.Richtlijn 2008/115/EG
6.Besluit proceskosten bestuursrecht.