In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 1 mei 2025, wordt het beroep van eisers behandeld tegen de minister van Asiel en Migratie. Eisers hebben een aanvraag ingediend voor een machtiging voor voorlopig verblijf, maar de minister heeft niet tijdig beslist. De rechtbank oordeelt dat de minister binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moet beslissen, maar deze termijn is met drie maanden verlengd en verstreek op 19 juni 2024. Na het verstrijken van deze termijn hebben eisers de minister verzocht om alsnog binnen twee weken te beslissen. Op 7 maart 2025 heeft de minister de aanvraag ingewilligd, maar eisers hebben op 7 april 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank concludeert dat de minister op het moment van indienen van het beroep niet in gebreke was, waardoor het beroep niet voldoet aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en oordeelt dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier F.Q. Peters, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.