Uitspraak
Rechtbank den haag
1.[bedrijf 1] B.V. te [vestigingsplaats 1] ,
[naam 1] ,notaris te [woonplaats 1] ,
1.[bedrijf 2] B.V. te [vestigingsplaats 2] ,
[gedaagde 1]te [woonplaats 2] ,
[gedaagde 2]te [woonplaats 2]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, die op 1 mei 2025 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eiseressen, bestaande uit [bedrijf 1] B.V. en [naam 1], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, [bedrijf 2] B.V., [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiseressen vorderen onder andere dat [bedrijf 2] wordt veroordeeld tot inontvangstneming van de Restant Koopprijs, die op de derdengeldrekening van [bedrijf 1] staat, en dat gedaagden worden verboden om contact op te nemen met [naam 1] en zich in de nabijheid van haar werkadres te bevinden. De procedure begon met een dagvaarding op 26 februari 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 6 maart 2025, waarin gedaagde 2 een wrakingsverzoek indiende. Dit verzoek werd op 31 maart 2025 ingetrokken. De eiseressen hebben herhaaldelijk verzocht om medewerking van [bedrijf 2] voor de uitbetaling van de Restant Koopprijs, maar deze medewerking bleef uit. De voorzieningenrechter oordeelde dat [bedrijf 2] verplicht is om de Restant Koopprijs in ontvangst te nemen en dat het weigeren van medewerking onrechtmatig is. Tevens werd vastgesteld dat er sprake was van intimiderend gedrag van gedaagden jegens [naam 1]. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiseressen toegewezen, inclusief het opleggen van dwangsommen en een contact- en locatieverbod voor gedaagden.