ECLI:NL:RBDHA:2025:7473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
C/09/680411 / KG ZA 25-143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inontvangstneming van de Restant Koopprijs en contact- en locatieverbod

In deze zaak, die op 1 mei 2025 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eiseressen, bestaande uit [bedrijf 1] B.V. en [naam 1], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, [bedrijf 2] B.V., [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiseressen vorderen onder andere dat [bedrijf 2] wordt veroordeeld tot inontvangstneming van de Restant Koopprijs, die op de derdengeldrekening van [bedrijf 1] staat, en dat gedaagden worden verboden om contact op te nemen met [naam 1] en zich in de nabijheid van haar werkadres te bevinden. De procedure begon met een dagvaarding op 26 februari 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 6 maart 2025, waarin gedaagde 2 een wrakingsverzoek indiende. Dit verzoek werd op 31 maart 2025 ingetrokken. De eiseressen hebben herhaaldelijk verzocht om medewerking van [bedrijf 2] voor de uitbetaling van de Restant Koopprijs, maar deze medewerking bleef uit. De voorzieningenrechter oordeelde dat [bedrijf 2] verplicht is om de Restant Koopprijs in ontvangst te nemen en dat het weigeren van medewerking onrechtmatig is. Tevens werd vastgesteld dat er sprake was van intimiderend gedrag van gedaagden jegens [naam 1]. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiseressen toegewezen, inclusief het opleggen van dwangsommen en een contact- en locatieverbod voor gedaagden.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/680411 / KG ZA 25-143
Vonnis in kort geding van 1 mei 2025
in de zaak van

1.[bedrijf 1] B.V. te [vestigingsplaats 1] ,

2.
[naam 1] ,notaris te [woonplaats 1] ,
eiseressen,
advocaat mr. J.W. Volkers te Amsterdam,
tegen:

1.[bedrijf 2] B.V. te [vestigingsplaats 2] ,

2.
[gedaagde 1]te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde 2]te [woonplaats 2]
gedaagden,
in persoon verschenen.
Eiseressen worden hierna gezamenlijk aangeduid als [eiseressen] c.s. en ieder afzonderlijk respectievelijk als ‘ [bedrijf 1] ’ en ‘ [naam 1] ’. Gedaagden worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘ [gedaagden] c.s.’ en ieder afzonderlijk als ‘ [bedrijf 2] ’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’.

1.De procedure

1.1.
[eiseressen] c.s. hebben op 26 februari 2025 de dagvaarding met 84 producties laten uitbrengen aan [gedaagden] c.s.
1.2.
Op 6 maart 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Nadat [eiseressen] c.s. de gelegenheid hebben gehad om in eerste termijn hun vorderingen toe te lichten heeft [gedaagde 2] het woord gekregen om te reageren op de vorderingen van [eiseressen] c.s. Hij heeft mondeling een verzoek tot wraking ingediend. In verband hiermee is de behandeling van het kort geding geschorst. Ten behoeve van de behandeling van het wrakingsverzoek is van de mondelinge behandeling van 6 maart 2025 een proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Bij beslissing van 31 maart 2025 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek als ingetrokken verstaan.
1.4.
Op 8 april 2025 hebben [eiseressen] c.s. een akte wijziging eis ingediend.
1.5.
Op 9 april heeft de voortgezette mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op 23 april 2025.
1.6.
Op 18 april 2025 heeft [gedaagde 2] een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend. Dit wrakingsverzoek heeft de voorzieningenrechter op 22 april 2025 in de middag bereikt. In verband met het wrakingsverzoek is de behandeling van het kort geding wederom geschorst. Partijen zijn hierover bij brief van 23 april 2025 geïnformeerd.
1.7.
Bij beslissing van 1 mei 2025 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen. De wrakingskamer heeft tevens bepaald dat de behandeling van het kort geding wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek en dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
1.8.
Vonnis is vervolgens bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[naam 1] is werkzaam bij [bedrijf 1] .
2.2.
Vanaf de datum van oprichting van [bedrijf 2] tot 19 mei 2015 was [gedaagde 2] enig bestuurder van [bedrijf 2] . Van 19 mei 2015 tot 15 juni 2016 waren [gedaagde 2] en [gedaagde 1] met nog een derde gezamenlijk bevoegd bestuurders van [bedrijf 2] . In de periode van 15 juni 2016 tot 31 december 2018 was [gedaagde 2] weer (enig) bestuurder van [bedrijf 2] en sinds 31 december 2018 is [gedaagde 1] enig bestuurder van [bedrijf 2] .
2.3.
Op 13 maart 2017 heeft [bedrijf 2] de certificaten van aandelen [bedrijf 3] BV aan derden (hierna: de kopers) verkocht en geleverd. De Koopprijs van de certificaten van aandelen bedroeg €122.500.000,= (hierna: de Koopprijs). [naam 1] heeft deze transactie begeleid en de akte van levering gepasseerd.
2.4.
Aan de levering van de certificaten van aandelen zijn diverse geschillen en rechterlijke procedures met de kopers vooraf gegaan. Aan deze geschillen lag ten grondslag dat [bedrijf 2] betwistte dat een koopovereenkomst met betrekking tot de certificaten van aandelen tot stand was gekomen en zij om die reden niet meewerkte aan de levering.
2.5.
De Koopprijs is door de kopers op 13 maart 2017 voldaan op de kwaliteitsrekening van de rechtsvoorganger van [bedrijf 1] .
2.6.
Het huidige saldo op de kwaliteitsrekening van (thans) [bedrijf 1] waar [bedrijf 2] een vorderingsrecht op heeft bedraagt € 57.120.279,75 (hierna: de Restant Koopprijs). Dit is een lager bedrag dan de Koopprijs, omdat op grond van rechterlijke uitspraken c.q. executoriale beslagen diverse bedragen van de kwaliteitsrekening zijn voldaan aan derden.
2.7.
Sinds eind 2022 is de Restant Koopprijs vrij van beslagen en sindsdien tracht [naam 1] uitbetaling van de Restant Koopprijs aan [bedrijf 2] te realiseren.
2.8.
[naam 1] heeft [bedrijf 2] in de afgelopen jaren herhaaldelijk verzocht en vanaf 7 februari 2023 ook herhaaldelijk gesommeerd mee te werken aan uitbetaling van de Restant Koopprijs aan [bedrijf 2] . Per e-mail van 29 mei 2024 heeft [bedrijf 2] voor het eerst om informatie over het aan haar toekomende saldo op de kwaliteitsrekening gevraagd en per e-mail van 10 juni 2024 gaf [bedrijf 2] er blijk van dat zij het saldo op de kwaliteitsrekening wil ontvangen. Daarna heeft [bedrijf 2] nog diverse e-mails aan [naam 1] verzonden, waaruit kan worden afgeleid dat [bedrijf 2] het aan haar toekomende saldo op de kwaliteitsrekening wil ontvangen. [bedrijf 2] blijft wel de verkoop van de certificaten van aandelen betwisten en is het niet eens met de mutaties op de kwaliteitsrekening die hebben geleid tot de Restant Koopprijs. Ondanks diverse verzoeken c.q. sommaties heeft [naam 1] van [bedrijf 2] niet de benodigde informatie of betalingsinstructies ontvangen van [bedrijf 2] om tot uitbetaling van de Restant Koopprijs over te kunnen gaan.
2.9.
[naam 1] heeft 21 juli 2023 een verzoek gedaan bij de consignatiekas van het Ministerie van Financiën (hierna: het ministerie) om de Restant kooprijs in de consignatiekas te mogen storten. Dit verzoek is op 26 september 2023 afgewezen. Op 6 september 2024 heeft [naam 1] het ministerie nogmaals verzocht om de Restant Koopprijs in de consignatiekas te storten. Dit verzoek is op 6 januari 2025 afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseressen] c.s. vorderen, na wijziging van eis:
[bedrijf 2] te gebieden tot inontvangstneming van de Restant Koopprijs;
[bedrijf 2] te gebieden uitvoering te geven aan het onder 1 gevorderde door binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de advocaat van [naam 1] de volgende bescheiden te verstrekken:
a. een vergeleken afschrift afgegeven door een notaris in Nederland van een bankafschrift met alle gegevens (in het bijzonder IBAN) van een (niet-geblokkeerde) bankrekening bij een bank in Nederland ten name van [bedrijf 2] , waarnaar de Restant Koopprijs kan worden overgemaakt, en
b. een vergeleken afschrift afgegeven door een notaris in Nederland van een geldig legitimatiebewijs van het bestuur van [bedrijf 2] , op dit moment: dhr. [gedaagde 1] .
3. [bedrijf 2] te veroordelen te gehengen, te gedogen, althans te dulden dat [naam 1] de Restant Koopprijs overmaakt op een bankrekening ten name van [bedrijf 2] aangehouden bij Coöperatieve Rabobank U.A., althans bij een andere bank in Nederland;
4. zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 500.000,00 opeisbaar nadat vijf dagen zijn verstreken na betekening van het vonnis, vermeerderd met een dwangsom van € 200.000,00 voor iedere daaropvolgende dag dat zij met het onder 1 en 2 gevorderde in gebreke blijft, tot een maximumbedrag van EUR 57.500.000, althans tot maximaal de Restant Koopprijs, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedragen;
5. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met onmiddellijke ingang te verbieden om
i. contact – direct of indirect via derden – op te nemen met [naam 1] en haar kantoorgenoten, op welke wijze dan ook, zowel schriftelijk per post of e-mail, alsook door gebruik van sociale media en digitale platforms, alsook op enige andere wijze, met uitzondering van contact met de advocaat van [naam 1] strikt ter voldoening van het onder 1 en 2 gevorderde, en
ii. zich op te houden in de omgeving van het werkadres van [naam 1] ( [adres] , [postcode] te [plaats] );
6. zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 200.000,= per overtreding van elke van de onder 5 genoemde verboden, tot een maximumbedrag van € 10.000.000,=, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
alles met veroordeling van [bedrijf 2] in de kosten van dit geding.
3.2.
Daartoe voeren [eiseressen] c.s. – samengevat – het volgende aan. Van [naam 1] kan niet verlangd worden dat zij de Restant Koopprijs nog langer onder zich houdt. Uitbetaling van de Restant Koopprijs aan [bedrijf 2] is tot heden niet gelukt, omdat [bedrijf 2] de daarvoor benodigde informatie niet verstrekt en/of onrealistische voorwaarden aan de uitbetaling verbindt. [eiseressen] c.s. hebben er recht en belang bij dat [bedrijf 2] wordt veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan het ontvangen van het saldo op de derdengeldrekening. [bedrijf 2] is daartoe gehouden op grond van de verplichtingen die op haar rusten op grond van de akte van levering (waarmee de aandelen van certificaten als omschreven onder 2.3 zijn geleverd) en op grond van de wet. Verder is [bedrijf 2] verplicht de Restant Koopprijs te ontvangen ter opheffing van haar onrechtmatige gedragingen. Die onrechtmatige gedragingen bestaan er onder meer uit dat [naam 1] de afgelopen jaren bedreigingen, aangiftes en intimidatie aan haar persoonlijk en aan haar kantooradres heeft ondergaan van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en de oom van [gedaagde 1] , de heer [naam 2] . Er wordt tevens een contact- en locatieverbod gevorderd ten aanzien van [gedaagde 2] en
[gedaagde 1] . Zij hebben zeer recent weer diverse bezoeken gebracht aan het kantoor van [naam 1] (ook al was hen bekend dat [naam 1] in het buitenland verbleef), waarbij hun gedrag door de aanwezige kantoorgenoot van [naam 1] en door [naam 1] (op afstand) als zeer intimiderend en ongewenst is ervaren. Bij deze bezoeken zijn bedreigen geuit aan het adres van [naam 1] en is haar kantoorgenoot onheus bejegend. Deze gedragingen zijn onrechtmatig en bovendien niet nieuw. [naam 1] vreest dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] deze gedragingen niet zullen staken zolang de Restant Koopsom niet is overgeboekt naar [bedrijf 2] .
3.3.
[gedaagden] c.s. zijn ter zitting verschenen en hebben het woord gevoerd. Voor zover dat voor de beoordeling van het geschil relevant is zal hetgeen naar voren is gebracht worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat [gedaagden] c.s. de mogelijkheid om schriftelijk verweer te voeren niet hebben benut. Tijdens de voortgezette mondelinge hebben zij de ruimschoots gelegenheid gekregen mondeling verweer te voeren tegen de vorderingen van [eiseressen] c.s. Zij hebben een gezamenlijke spreektijd gekregen van veertig minuten, die grotendeels is benut door [gedaagde 2] . Hij heeft die spreektijd gebruikt door een vooraf door hem ingesproken tekst via een mobiele telefoon af te spelen. [gedaagde 1] heeft zich, ook namens [bedrijf 2] , uitdrukkelijk aangesloten bij de door [gedaagde 2] ingesproken en ter zitting afgespeelde tekst.
4.2.
Het betoog van [gedaagden] c.s. bevatte geen concreet, op de vorderingen van [eiseressen] c.s. gericht verweer, behalve een niet nader gemotiveerde ontkenning dat sprake is van intimiderend en ongewenst gedrag jegens [naam 1] .
De vorderingen met betrekking tot de Restant Koopprijs
4.3.
Het staat vast dat de Restant Koopprijs toekomt aan [bedrijf 2] . Mogelijk betwist [bedrijf 2] nog steeds de rechtmatigheid van de verkoop van de certificaten van aandelen, maar in rechte is vastgesteld dat de certificaten van aandelen door haar zijn verkocht en dat [bedrijf 2] aan de levering van de certificaten van aandelen mee diende te werken. De diverse betalingen die [naam 1] van het saldo ten gunste van [bedrijf 2] op de kwaliteitsrekening heeft gedaan vinden hun grondslag in diverse rechterlijke uitspraken (executoriale titels). [naam 1] was aldus gedwongen die betalingen te verrichten. Dat [bedrijf 2] nog steeds moeite heeft met betalingen die tot vermindering van het saldo op de kwaliteitsrekening hebben geleid is haar goed recht, maar [naam 1] kan zij in dit verband geen enkel verwijt maken, althans van een gerechtvaardigd verwijt is in dit kort geding niet gebleken. Meent ze dit wel te kunnen doen dan staat de weg naar de rechter open. Duidelijk is dat de Restant Koopprijs toekomt aan [bedrijf 2] .
4.4.
[bedrijf 2] heeft niet alleen recht op de Restant Koopprijs, maar heeft jegens [naam 1] ook een plicht om deze in ontvangst te nemen en eraan mee te werken dat [naam 1] de Restant Koopprijs aan haar kan uitkeren. Daargelaten de andere grondslagen die [eiseressen] c.s. aan hun vorderingen ten grondslag leggen, is het zonder deugdelijke grond weigeren van uitbetaling, althans niet meewerken aan die uitbetaling, in de gegeven omstandigheden onrechtmatig. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [naam 1] onweersproken heeft gesteld dat zij op grond van haar eigen gedrags- en beroepsregels verplicht is voortvarend te handelen bij de afwikkeling van transacties, in het bijzonder ten aanzien van derdengelden op haar kwaliteitsrekening. Zolang de Restant Koopprijs nog op de door haar beheerde rekening staat, loopt [naam 1] het risico in strijd met voor haar geldende regelgeving te handelen en is zij verplicht telkens inspanningen te blijven verrichten om de transactie af te wikkelen. [naam 1] moet hier telkens tijd en geld insteken, om te voorkomen dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt. De Restant Koopprijs is al sinds eind 2022 vrij van conservatoire beslagen en kan dus aan [bedrijf 2] uitbetaald worden. Ondanks veelvuldige inspanningen van [naam 1] is die uitbetaling nog niet gelukt, omdat [bedrijf 2] weigerachtig blijft de daarvoor noodzakelijke medewerking te verlenen. Dit hoeft niet langer van [naam 1] gevergd te worden, te minder omdat [bedrijf 2] geen enkel gerechtvaardigd belang heeft aangevoerd op grond waarvan zij medewerking aan uitbetaling kan onthouden.
4.5.
Daar komt bij dat [eiseressen] c.s. voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat [naam 1] onheus wordt benaderd door zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] kennelijk in relatie tot de omstandigheid dat de Restant Koopprijs nog op de door haar beheerde kwaliteitsrekening staat. Uit de door [eiseressen] c.s. overgelegde stukken blijkt dat zij in elk geval in januari 2025 een stroom aan e-mails van [bedrijf 2] heeft ontvangen, waarin (onder meer) wordt geëist dat [naam 1] tot uitbetaling overgaat (zonder dat informatie wordt verstrekt die [naam 1] daarvoor nodig heeft), [naam 1] crimineel gedrag wordt verweten, aansprakelijkstelling van [naam 1] wordt aangekondigd en schadevergoeding wordt geëist. Niet alleen de inhoud – de stevige verwijten worden op geen enkele wijze onderbouwd – maar ook de toonzetting van deze e-mails is als onrechtmatig aan te merken. Daar komt bij dat er sprake is geweest van bezoeken van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan het kantooradres van [naam 1] , waarbij – zo volgt uit de onvoldoende weersproken stellingen [eiseressen] c.s. – sprake is geweest van intimiderend gedrag. [naam 1] heeft er mede gelet hierop belang bij dat de relatie die zij met [bedrijf 2] moet onderhouden zo snel mogelijk wordt beëindigd.
4.6.
De voorzieningenrechter merkt nog op dat [naam 1] heeft getracht de Restant Koopprijs te storten in de consignatiekas, maar dat het verzoek daartoe is afgewezen, kennelijk omdat [naam 1] geen schuldenaar is (art. 6:66 BW), maar beheerder van de kwaliteitsrekening. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding de vorderingen ten aanzien van de uitbetaling van de Restant Koopprijs op de in het dictum te vermelden wijze toe te wijzen: een wat opmerkelijke voorziening, maar bij gebreke van een adequaat alternatief de enig overgebleven optie.
4.7.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van deze dwangsom een zeer sterke prikkel dient uit te gaan, gezien de houding van [bedrijf 2] tot op heden. De op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd op de in het dictum te vermelden wijze.
Locatie- en contactverbod
4.8.
Voor toewijzing van een locatie- en contactverbod is in beginsel, gelet op het in de persoonlijke vrijheid ingrijpende karakter ervan, alleen plaats als de veiligstelling van de persoonlijke vrijheid van [naam 1] en haar kantoorgenoten tegen inbreuken daarop door [gedaagde 2] en [gedaagde 1] op geen andere wijze te bereiken is.
4.9.
[naam 1] heeft in de dagvaarding voldoende onderbouwd dat en waarom recente bezoeken en bezoeken in het verleden van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] aan het kantoor van [naam 1] vanwege hun gedrag als intimiderend en ongewenst zijn ervaren. [naam 1] heeft gesteld dat er bij deze bezoeken bedreigingen jegens [naam 1] zijn geuit en dat haar kantoorgenoot onheus is bejegend. Daar komt bij dat uit de door [eiseressen] c.s. overgelegde e-mailberichten duidelijk blijkt dat [naam 1] uit naam van [bedrijf 2] veelvuldig e-mailberichten ontvangt met een dreigende of intimiderende toon. Hierbij zijn zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] betrokken. Bij gebreke van een deugdelijk verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn de gemotiveerde stellingen [eiseressen] c.s. voldoende om een locatie- en contactverbod toe te wijzen.
4.10.
De voorzieningenrechter zal het locatieverbod op de in het dictum te vermelden manier specificeren, om executieproblemen te voorkomen. Het straat- en contactverbod wordt in duur beperkt tot het moment waarop zes maanden nadat [bedrijf 2] de Restant Koopprijs in ontvangst heeft genomen, zijn verstreken. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat een locatie- en contactverbod voor langere termijn niet nodig is.
4.11.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd op de in het dictum te vermelden wijze.
Proceskosten
4.12.
[gedaagden] c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) [eiseressen] c.s. betalen. Bij deze proceskostenveroordeling wordt bij het salaris advocaat rekening gehouden met de omstandigheid dat als gevolg van het ingediende wrakingsverzoek twee zittingen hebben plaatsgevonden. De proceskosten [eiseressen] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 119,40
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.661,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 2.672,40
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
gebiedt [bedrijf 2] tot inontvangstneming van de Restant Koopprijs;
5.2.
gebiedt [bedrijf 2] uitvoering te geven aan het gebod onder 5.1 door binnen tien dagen na betekening van dit vonnis de advocaat van [naam 1] de volgende bescheiden te verstrekken:
een vergeleken afschrift afgegeven door een notaris in Nederland van een bankafschrift met alle gegevens (in het bijzonder IBAN) van een (niet-geblokkeerde) bankrekening bij een bank in Nederland ten name van [bedrijf 2] , waarnaar de Restant Koopprijs kan worden overgemaakt, en
een vergeleken afschrift afgegeven door een notaris in Nederland van een geldig legitimatiebewijs van de leden van het bestuur van [bedrijf 2] , op dit moment (enig bestuurder): [gedaagde 1] ;
5.3.
veroordeelt [bedrijf 2] te gehengen, te gedogen, althans te dulden dat [naam 1] de Restant Koopprijs overmaakt op een bankrekening ten name van [bedrijf 2] aangehouden bij de Coöperatieve Rabobank U.A., althans bij een andere bank in Nederland;
5.4.
bepaalt dat [bedrijf 2] een dwangsom verschuldigd is van € 500.000,00, opeisbaar nadat tien dagen zijn verstreken na betekening van het vonnis, vermeerderd met een dwangsom van € 200.000,00 voor iedere daaropvolgende dag dat zij met de geboden onder 5.1 en 5.2 in gebreke blijft, tot maximaal de Restant Koopprijs;
5.5.
verbiedt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met onmiddellijke ingang tot zes maanden nadat [bedrijf 2] de Restant kooprijs in ontvangst heeft genomen om:
contact – direct of indirect via derden – op te nemen met [naam 1] en haar kantoorgenoten, op welke wijze dan ook, zowel schriftelijk per post of e-mail, alsook door gebruik van sociale media en digitale platforms, alsook op enige andere wijze, met uitzondering van contact met de advocaat van [naam 1] strikt ter voldoening van de geboden onder 5.1 en 5.2 , en
zich op te houden binnen 100 meter van het werkadres van [naam 1] ( [adres] , [postcode] te [plaats] );
5.6.
bepaalt dat [gedaagde 1] een dwangsom verbeurt van € 100.000,= per overtreding van het onder 5.5 genoemde verbod tot een maximumbedrag van € 5.000.000,=;
5.7.
bepaalt dat [gedaagde 2] een dwangsom verbeurt van € 100.000,= per overtreding van het onder 5.5 genoemde verbod tot een maximumbedrag van € 5.000.000,=;
5.8.
veroordeelt [gedaagden] c.s. in de proceskosten [eiseressen] c.s. van € 2.672,40
, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als dit vonnis wordt betekend, dan moeten [gedaagden] c.s. € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.9.
veroordeelt [gedaagden] c.s. in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2025.
idt