In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Minister van Asiel en Migratie wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank had eerder bepaald dat de minister binnen twee weken na de uitspraak van 11 november 2024 moest beslissen, maar deze termijn is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel om tijdig te beslissen zou wegnemen. De rechtbank geeft de minister een nieuwe termijn van twee weken om alsnog een besluit te nemen en legt een dwangsom op van € 250,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 37.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het griffierecht van € 194,- moet door de minister worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 1 april 2025.