ECLI:NL:RBDHA:2025:7504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
C/09/682298/KG RK 25-388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de rechter in een civiele procedure

Op 28 april 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoekers afgewezen. Verzoekers, die betrokken zijn in een civiele procedure, stelden dat de rechter, mr. N.B. Verkleij, partijdig was door het stellen van kritische vragen aan hen en het niet toestaan van het voordragen van pleitaantekeningen. De wrakingskamer oordeelde dat uit het proces-verbaal van de zitting op 18 maart 2025 niet bleek dat de rechter zodanig kritische vragen had gesteld dat er objectief de schijn van partijdigheid zou bestaan. De rechter had vragen gesteld aan beide partijen en de wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. De beslissing van de rechter om verzoekers niet in de gelegenheid te stellen hun pleitaantekeningen voor te dragen werd gezien als een ordemaatregel, die op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer besloot dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kan worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2025/14
zaak- /rekestnummer: C/09/682298 / KG RK 25-388
Beslissing van 28 april 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker 1] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
en
[verzoeker 2],
domicilie kiezende te Den Haag,
hierna te noemen: verzoekers,
strekkende tot de wraking van
mr. N.B. Verkleij,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 20 maart 2025
- de brief van de zijde van verzoekers van 26 maart 2025;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 31 maart 2025;
- de brief van de zijde van verzoekers van 6 april 2025;
- de brief van de zijde van verzoekers van 9 april 2025;
- de brief van de zijde van verzoekers van 13 april 2025.
1.2.
Op 14 april 2025 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoekers;
- [wederpartij in de hoofdzaak] , de wederpartij in de hoofdzaak, bijgestaan door zijn gemachtigde D.A. Miedema, als toehoorder.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 11342083 RL EXPL 24-18591 tussen verzoekers en [wederpartij in de hoofdzaak] . Op 18 maart 2025 heeft een zitting in die zaak plaatsgevonden.
2.2.
Verzoekers hebben blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek en de toelichting bij de mondelinge behandeling, kort samengevat het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. De rechter heeft op de zitting een aantal kritische, deels onterechte vragen gesteld en opmerkingen gemaakt over de vorderingen van verzoekers en de wijze waarop zij de procedure voeren. Aan de wederpartij heeft de rechter geen kritische vragen gesteld. De rechter heeft zich niet neutraal opgesteld. Verzoekers twijfelen voorts of de rechter wel grondig kennis heeft genomen van het hele dossier. Ook zijn verzoekers het er niet mee eens dat zij hun pleitaantekeningen niet mochten voordragen op zitting. Dit alles brengt mee dat de vrees redelijkerwijs gerechtvaardigd is dat de rechter partijdig is.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De wrakingskamer overweegt met betrekking tot de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling op 18 maart 2025 als volgt. De wrakingskamer stelt voorop dat het tot de taak van een rechter behoort om tijdens de zitting nader onderzoek te verrichten, onder meer door middel van het stellen van kritische vragen en het maken van kritische kanttekeningen. Een rechter kan daarbij een actieve houding aannemen en heeft daarbij een zekere mate van vrijheid. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt niet dat de rechter zodanig kritische vragen heeft gesteld aan uitsluitend verzoekers, dat daaruit objectief de schijn van partijdigheid volgt. De rechter heeft vragen gesteld aan beide partijen en er is gelegenheid geweest om over en weer te reageren. Het proces-verbaal geeft naar het oordeel van wrakingskamer blijk van een evenwichtige behandeling. Het is de wrakingskamer ook niet gebleken dat de rechter onvoldoende dossierkennis had.
3.3.
De beslissing van de rechter om verzoeker op zitting niet in de gelegenheid te stellen zijn pleitaantekeningen voor te dragen is een ordemaatregel. Een dergelijke maatregel levert, behoudens bijkomende feiten en/of omstandigheden, geen grond op voor wraking. Niet is gebleken dat er sprake is van dergelijke bijkomende feiten en/of omstandigheden.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekers;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, E.E. Schotte en D.E. Alink, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Badermann en in het openbaar uitgesproken op
28 april 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.