ECLI:NL:RBDHA:2025:7590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL25.18258
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaringsmaatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een procedure over een bewaringsmaatregel die aan eiser is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.A.F.J. Smeulders, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, die de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is, omdat zijn laissez passer-aanvraag al sinds 6 januari 2021 loopt en er geen recente informatie is ontvangen van de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank heeft op 30 april 2025 de zaak behandeld en vastgesteld dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko is, maar dat dit in het specifieke geval van eiser niet kan worden vastgesteld. De rechtbank overweegt dat de eerdere inbewaringstelling van eiser op 17 april 2023 is opgeheven, maar dat dit niet betekent dat er nu geen zicht op uitzetting is. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende inspanningen heeft verricht om de uitzetting te realiseren en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat het lp-traject op niets zal uitlopen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18258

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.F.J. Smeulders).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Zicht op uitzetting
1. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting naar Marokko in zijn concrete geval ontbreekt. Eisers laissez passer (lp-)aanvraag is op 6 januari 2021 ingediend. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 april 2023 (NL23.10837) blijkt dat eisers zaak op 5 april 2023 is besproken met de consul van Marokko en dat verweerder direct zal worden geïnformeerd wanneer de consul resultaten van het onderzoek ontvangt. Bij gebreke van enige reactie na 5 april 2023 is er volgens eiser geen sprake van een wijziging in zijn omstandigheden. Daarnaast staat eisers nationaliteit en identiteit vast omdat hij legaal verblijf in Nederland heeft gehad, en hij was bijgeschreven in het paspoort van zijn vader. Onder deze omstandigheden meent eiser dat een reëel zicht op uitzetting ontbreekt waardoor de bewaringsmaatregel enkel een punitief karakter heeft.
2. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat er in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. Over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko in het concrete geval van eiser, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat eisers eerdere inbewaringstelling van 10 november 2022 op 17 april 2023 is opgeheven op grond van een belangenafweging. Dat verweerder niet meer is geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek door de consul, maakt - gelet op de opheffing van die inbewaringstelling (op grond van een belangenafweging) en de inmiddels verstreken tijd - niet dat zicht op uitzetting thans ontbreekt. Verweerder heeft naar aanleiding van de onderhavige inbewaringstelling op 25 april 2025 een nieuwe lp-aanvraag aan de Marokkaanse autoriteiten verzonden. Deze is dus nog in behandeling. Dat eisers nationaliteit en identiteit volgens hem vast staan maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Eiser kan namelijk geen document over zijn identiteit en nationaliteit overleggen. Daarnaast is ook niet gebleken dat eiser inspanningen heeft verricht om identificerende documenten te verkrijgen. De enkele stelling van eiser ter zitting dat hij is weggestuurd bij de ambassade, acht de rechtbank niet voldoende. De rechtbank merkt verder op dat met een lp-traject bij de Marokkaanse autoriteiten in het algemeen de nodige tijd (soms meerdere maanden) gemoeid gaat en de thans verstreken tijd sinds het indienen van de huidige lp-aanvraag te kort is om te oordelen dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt. Er zijn door eiser verder geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt die erop wijzen dat het lp-traject op niets zal uitlopen en dat er voor hem geen lp zal worden afgegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
3. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtsmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring, waaronder de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.