ECLI:NL:RBDHA:2025:7596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL25.18381
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaringsmaatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Asiel en Migratie. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.A. Weststrate, had beroep ingesteld tegen een besluit van 18 april 2025, waarbij aan haar een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres verzocht tevens om schadevergoeding, omdat de maatregel niet tijdig zou zijn omgezet. De rechtbank heeft op 25 april 2025 vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgeheven, maar beperkte de beoordeling tot de vraag of eiseres recht had op schadevergoeding. Eiseres stelde dat zij haar asielwens al had geuit tijdens een vertrekgesprek op 23 april 2025, maar de rechtbank oordeelde dat uit de proces-verbalen niet bleek dat zij dit had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de maatregel tijdig was omgezet en dat er geen grond was voor schadevergoeding. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18381

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de maatregel van bewaring op 25 april 2025 opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M.I. Kleijn-Paszko. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Omzetting van de maatregel
2. Eiseres voert aan dat de maatregel te laat is omgezet. Eiseres zou tijdens het vertrekgesprek van 23 april 2025, om 11:00, haar asielwens al hebben geuit, terwijl de maatregel pas op 25 april 2025 om 14:44 is opgeheven. Dit is niet binnen 48 uur. Op zitting heeft eiseres aangegeven dat zij ten tijde van haar (strafrechtelijke) aanhouding en de overname en ophouding aansluitend op de strafrechtelijke heenzending al heeft aangegeven asiel te willen aanvragen.
3. De rechtbank overweegt allereerst dat uit de op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbalen van de strafrechtelijke aanhouding, de ophouding en onderzoek aansluitend op strafrechtelijke heenzending, en het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring, niet blijkt dat eiseres een asielwens heeft geuit. Zo heeft eiseres in het gehoor voorafgaand aan de bewaringsmaatregel verklaard dat zij op de bus stond te wachten om terug te keren naar Polen, dat zij klaar was voor vertrek, en dat zij heel graag het land wil verlaten. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet dat zij ten tijde van haar (strafrechtelijke) aanhouding, of tijdens de overname en ophouding na strafrechtelijke heenzending een asielwens heeft geuit.
4. De rechtbank overweegt verder dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1869) volgt dat verweerder twee dagen heeft om de grondslag van de bewaring om te zetten, niet 48 uur. Los van de vraag of de asielwens op 23 april 2025, of op 24 april 2025 is geuit, is de maatregel naar het oordeel van de rechtbank dan ook tijdig omgezet. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
5. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring, waaronder de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring voorafgaande aan de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.