In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 maart 2025 uitspraak gedaan over het beroep van eiseres tegen het niet-tijdig beslissen door de Minister van Asiel en Migratie op haar nareisaanvraag. Eiseres had op 2 juli 2024 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid. De rechtbank had in een eerdere uitspraak bepaald dat de minister binnen acht weken na die uitspraak moest beslissen. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat de minister deze termijn heeft overschreden. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat de minister een uitdrukkelijke termijn had gekregen. De rechtbank geeft de minister een nieuwe beslistermijn van twaalf weken, ingaande op 11 maart 2025, en legt een dwangsom op van € 250,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 37.500,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het griffierecht van € 194,- moet door de minister worden vergoed.