ECLI:NL:RBDHA:2025:766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
NL24.42898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser tegen afwijzing door de Minister van Asiel en Migratie met betrekking tot problemen met Gota a Gota

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Colombiaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 6 mei 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 1 november 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De minister stelde dat eiser niet voor een asielvergunning in aanmerking kwam vanwege zijn veroordeling tot 24 maanden gevangenisstraf wegens drugssmokkel. Eiser had leningen afgesloten bij de criminele organisatie Gota a Gota en stelde dat hij onder druk was gezet om drugs te smokkelen. De rechtbank heeft op 16 januari 2025 de zaak behandeld en concludeert dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de problemen van eiser met Gota a Gota niet geloofwaardig zijn. De rechtbank oordeelt dat de minister de asielaanvraag van eiser ten onrechte heeft afgewezen en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1814,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42898

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
van Colombiaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 6 mei 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 1 november 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Het bestreden besluit omvat verder een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van nul dagen en een inreisverbod voor de duur van tien jaar.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft Colombia verlaten vanwege bedreigingen. Eiser is verschillende leningen aangegaan, waarbij hij geld heeft geleend van wat later bleek de ‘Gota a Gota’, een georganiseerde bende in Colombia. Eiser kon deze leningen uiteindelijk niet meer terug betalen, is vervolgens bedreigd en uiteindelijk gedwongen om een koffer met harddrugs (bijna 4 kg cocaïne) naar Nederland te smokkelen. Eiser is in Nederland aangehouden en is op 29 juli 2024 bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden wegens drugssmokkel.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante asielmotieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen met Gota a Gota vanwege het lenen van geld.
De minister heeft de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, onder j van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in verband met eisers veroordeling tot 24 maanden gevangenisstraf vanwege drugssmokkel. De minister meent dat eiser niet voor een asielvergunning in aanmerking komt. De minister heeft de aanvraag van eiser beoordeeld aan de hand van werkinstructie 2024/6. De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De minister acht de gestelde problemen met Gota a Gota niet geloofwaardig. Hiertoe overweegt de minister in de eerste plaats dat eiser zijn verklaringen niet volledig heeft onderbouwd met objectieve documenten. De minister heeft daarom aan de hand van artikel 31, zesde lid Vw beoordeeld of het tweede asielmotief alsnog geloofwaardig moet worden bevonden op basis van de daarin verwoorde cumulatieve vereisten. De minister heeft eiser vervolgens tegengeworpen dat hij niet voldoet aan de voorwaarden b en c van artikel 31, zesde lid, van de Vw. Eiser heeft onvoldoende documenten overgelegd en hiervoor geen goede verklaring gegeven (voorwaarde b) en de gegeven verklaringen ten aanzien van eisers relaas vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel (voorwaarde c). De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
Bureau Documenten
6. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Na het voornemen zijn door eiser een drietal documenten overgelegd en onderzocht door Bureau Documenten. Eiser stelt dat de conclusie van Bureau Documenten niet inzichtelijk is, omdat het rapport daarvan ontbreekt in het dossier.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van de minister ter zitting alsnog het rapport van Bureau Documenten heeft overgelegd. Daarmee is het rapport met de daarin vervatte conclusie alsnog inzichtelijk gemaakt. De stelling van eiser, dat het bestreden besluit door het ontbreken van deze rapportage onvoldoende zorgvuldig is gemotiveerd, volgt de rechtbank niet. Uit het bestreden besluit blijkt immers dat de minister de overgelegde documenten, juist vanwege de conclusie van Bureau Documenten dat de echtheid daarvan niet kon worden vastgesteld, inhoudelijk heeft beoordeeld en kenbaar heeft meegewogen in de geloofwaardigheidsbeoordeling. Nu de overgelegde documenten inhoudelijk zijn betrokken, het rapport alsnog ter zitting is overgelegd en de door Bureau Documenten in het rapport neergelegde conclusie feitelijk al niet ter discussie stond kan niet worden gezegd dat eiser in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
Eisers standpunt over de beoordeling van zijn asielrelaas
7. Over de door de minister verrichte geloofwaardigheidsbeoordeling voert eiser het volgende aan. Eiser stelt -samengevat- dat er wel degelijk sprake was van bedreigingen nadat eiser niet in staat was de verschillende leningen af te lossen. Eiser heeft foto’s overgelegd van dreigende bekladdingen op de deur en rolluik van zijn kapperszaak die zijn relaas ondersteunen. Dat dergelijke dreigingen niet worden voorzien van zichtbare ondertekening, kan hem niet worden tegengeworpen. Eiser stelt dat hij zijn leningen afsloot bij een organisatie die er in eerste instantie betrouwbaar uitzag. Eiser wijst daarbij op verschillende artikelen ter onderbouwing van de stelling dat deze leningen op grote schaal voorkomen, en dat een groot aantal mensen slachtoffer wordt van deze praktijken en de problemen die hieruit volgen. Het zijn de sociaaleconomische omstandigheden die maken dat een groot aantal mensen geen andere keus heeft dan het risico te nemen om met niet-officiële geldschieters in zee te gaan. De stelling van de minister dat niet geloofwaardig zou zijn dat eiser niet wist met wie hij in zee ging, gaat volgens eiser niet op. Grote aantallen mensen zijn immers gewaarschuwd en worden desondanks slachtoffer. In het verlengde daarvan wijst eiser op informatie van Vluchtelingenwerk, ten aanzien van de handelswijze van Gota a Gota waaruit volgt dat door Gota a Gota slachtoffers vaker gedwongen worden om kilo’s drugs naar Europa te smokkelen.
7.1.
Voor wat betreft de tegenstrijdigheden voert eiser aan dat zijn echtgenote na zijn aankomst in Nederland bij de fiscalia op haar verzoek een afschrift van eisers aangifte heeft opgevraagd en ontvangen. Voor wat betreft de dreigbrief van de FARC voert eiser aan dat Gota a Gota de naam van de organisatie is en dat, de FARC daarachter zit. Van een tegenstrijdigheid op dit punt is geen sprake. Verder stelt eiser dat de dreigbrief in een later stadium pas bij hem thuis is gevonden. De brief zou eerder door de kinderen zijn weggelegd tussen andere onbelangrijke papieren.
Is het asielmotief voldoende onderbouwd met objectieve bewijsstukken?
8. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich in het geval van eiser niet ten onrechte op het standpunt dat de door eiser overgelegde documenten alleen onvoldoende zijn om enkel op basis daarvan te komen tot het oordeel dat eisers asielaanvraag dient te worden toegewezen. De minister heeft dan ook op goede gronden het relaas van eiser afgezet tegen artikel 31, zesde lid van de Vw. Eiser heeft dit toetsingskader in zijn gronden van beroep ook niet betwist.
9. De rechtbank zal hieronder dan ook in gaan op de vraag of de minister op grond van de in dit artikel genoemde voorwaarden heeft mogen oordelen dat het relaas van eiser ten aanzien van de door hem gestelde problemen met Gota a Gota ongeloofwaardig is.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
Artikel 31, zesde lid, onder b van de Vw
10. De rechtbank stelt vast dat de minister het voornemen als herhaald en ingelast heeft beschouwd in de bestreden beschikking en daarmee de motivering zoals opgenomen in het voornemen een onderdeel heeft gemaakt van het bestreden besluit. In het voornemen onder punt 2.1. verwijt de minister eiser dat hij onvoldoende documenten heeft overgelegd om zijn relaas te onderbouwen zonder daarvoor een goede verklaring te geven.
10.1.
Eiser heeft na het voornemen, bij de zienswijze, een drietal (extra) documenten overgelegd die niet eerder zijn overgelegd. Ondanks het feit dat deze documenten op basis van de inhoud daarvan door de minister niet overtuigend zijn geacht, zijn daarmee wel aanvullende documenten overgelegd die ten tijde van het voornemen niet voorhanden waren. Uit het bestreden besluit is niet gebleken dat de minister nog meer of andere documenten had verwacht van eiser. Ook ter zitting heeft de gemachtigde van de minister niet aangegeven of en welke documenten nog meer van eiser werden verwacht. Nu eiser nog voor het bestreden besluit de documenten heeft overgelegd die de minister in het voornemen heeft benoemd en uit het bestreden besluit niet volgt wat de minister op dit punt nog meer van eiser verwacht heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom deze grond nog steeds aan eiser is tegengeworpen. De inhoudelijke beoordeling van de overgelegde documenten zal – indien nodig – hieronder worden behandeld nu dit de inhoudelijke beoordeling van eisers relaas betreft en niet de vraag of eiser alle relevante documenten waarover hij beschikt heeft overgelegd.
Artikel 31, zesde lid, onder c van de Vw
11. De gemachtigde van de minister heeft het standpunt ingenomen dat geloofwaardig wordt geacht dat eiser leningen is aangaan bij Gota a Gota. Ook de handelswijze van Gota a Gota, zoals omschreven in de door eiser aangehaalde informatie, waarbij slachtoffers worden gedwongen om drugs te smokkelen wanneer zij de door hen aangegane lening niet terug kunnen betalen, heeft de gemachtigde van de minister ter zitting geloofwaardig geacht.
11.1.
De minister gelooft evenwel niet dat eiser in de problemen is geraakt naar aanleiding van de door hem aangegane leningen. Op basis van het door de minister ter zitting ingenomen standpunt stelt de rechtbank vast dat de minister wel aanneemt dat het verhaal van eiser past in de algemene landeninformatie, maar dat eiser in zijn geval niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze problemen zich in zijn geval ook daadwerkelijk hebben voorgedaan en hebben geleid tot de drugssmokkel waarvoor eiser is veroordeeld. De rechtbank dient te beoordelen of de minister dit standpunt voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
11.2.
De minister heeft onder 2.2.1. van het van het herhaald en ingelast geachte voornemen allereerst overwogen dat eiser niet wordt gevolgd in zijn stelling dat hij in beginsel niet wist dat Gota a Gota een criminele organisatie is. Op het internet staan namelijk verschillende artikelen over Gota a Gota, waaruit blijkt dat dit een criminele organisatie betreft. De minister meent dat eiser dit zelf had kunnen opzoeken via een simpele Google-zoekopdracht. Ook de aanleiding waarom eiser geld moest lenen, wordt niet gevolgd. Eiser heeft er zelf voor gekozen om zwart te werken, en zich niet in te schrijven in het register, waardoor eiser geen lening kreeg van een reguliere bank. Eiser had daarom kunnen weten dat Gota a Gota geen bevoegde organisatie is die leningen versterkt. Het is daarom ook onwaarschijnlijk dat eiser niet wist dat er iets niet klopte aan deze organisatie.
11.3.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de tegenwerpingen, zoals verwoord onder 2.2.1, niet genoegzaam waarom de minister niet gelooft dat eiser problemen heeft ondervonden met Gota a Gota naar aanleiding van de geloofwaardig bevonden leningen. Immers, zoals onder rechtsoverweging 11.. is aangegeven heeft de minister op de zitting het standpunt ingenomen dat de minister gelooft dat eiser leningen is aangegaan. Daarnaast neemt de minister aan dat Gota a Gota een handelswijze hanteert die onder meer bestaat uit: afpersing, (doods)bedreigingen en/of fysiek geweld als mensen niet in staat zijn hun leningen af te betalen. Dit staat ook in het door eiser aangehaalde ambtsbericht. [1] De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat eiser wel moet hebben geweten dat hij in zee ging met een criminele organisatie niet maakt dat hij na het aangaan van de leningen niet daadwerkelijk problemen heeft ondervonden. De minister heeft met deze tegenwerping dan ook niet gemotiveerd waarom eisers problemen met Gota a Gota niet aannemelijk zijn.
12. De minister heeft verder onder 2.2.2. van het van het herhaald en ingelast geachte voornemen overwogen dat eiser wisselend en ongerijmd heeft verklaard over de aangegane leningen. De minister heeft onder dit punt overwogen dat eiser wisselend heeft verklaard ten aanzien van het moment van het aangaan van de eerste en de derde lening. Verder zou eiser wisselend hebben verklaard over het moment van de vaststelling van de schuld van 18 miljoen peso’s. Als ongerijmd wordt gezien dat aan eiser zou zijn voorgesteld om meer geld te lenen om zo zijn schuld sneller te kunnen afbetalen. Verder heeft de minister als ongerijmd aangemerkt dat Gota a Gota eiser steeds geld leende, terwijl ze wisten dat eiser dit niet terug kon betalen met zijn kapperswerkzaamheden. Daarnaast meent de minister dat wanneer de Gota a Gota als bedoeling zou hebben eiser drugs te laten vervoeren eiser dit logischerwijs eerder te weten zou zijn gekomen. Ten slotte meent de minister dat het ongerijmd is om eiser drugs te laten smokkelen naar Nederland, nu hij dit niet eerder heeft gedaan en eiser daarmee een risico voor hen zou vormen. Ter zitting heeft de minister deze laatste tegenwerping onder 2.2.2. laten vallen.
12.1.
De rechtbank meent, net als eiser, dat de minister onvoldoende heeft toegelicht waarom eiser al op een eerder moment geweten zou moeten hebben dat Gota a Gota als doel had hem drugs te laten smokkelen. Ditzelfde geldt voor de stelling dat het ongerijmd is dat Gota a Gota geld zou lenen aan eiser, terwijl men had kunnen weten dat hij dit niet kon terugbetalen. De minister heeft nagelaten te motiveren waarom deze verklaringen van eiser niet zouden passen in de handelswijze van de Gota a Gota, zoals blijkt uit het Algemeen Ambtsbericht van juni 2024 en de door eiser overgelegde algemene informatie. Daarnaast heeft de minister aangegeven het geloofwaardig te vinden dat eiser leningen is aangegaan bij de Gota a Gota, zodat zonder nadere uitleg niet inzichtelijk is waarom onduidelijkheden in de precieze datum van het aangaan daarvan zouden moeten leiden tot de conclusie dat eisers relaas ten aanzien van de daarna ondervonden problemen als niet geloofwaardig aangemerkt dient te worden. Ditzelfde geldt voor het moment van het vaststellen van het feit dat de schuld van eiser inclusief rente was opgelopen tot 18 miljoen peso’s.
13. De minister heeft onder 2.2.3 tegengeworpen dat eiser ongerijmd heeft verklaard over de bedreigingen en de contacten met de politie.
13.1.
Voor wat betreft de tegenwerpingen ten aanzien van de contacten met de politie stelt de rechtbank vast dat deze tegenwerpingen niet zien op ongerijmdheden ten aanzien van de problemen van eiser met Gota a Gota, maar op de wijze waarop eiser daarbij hulp gezocht zou hebben en daarom op zichzelf niet kunnen dienen als motivering voor de stelling dat eisers problemen als gevolg van zijn leningen als ongeloofwaardig moeten worden aangemerkt.
14. De minister heeft onder 2.2.3 eveneens tegengeworpen dat eiser ongerijmd heeft verklaard over data waarop de twee bedreigingen, waarbij eiser onder schot zou zijn gehouden, zouden hebben plaatsgevonden.
14.1.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat, nu de overige tegenwerpingen zonder nader motivering geen stand kunnen houden, niet is komen vast te staan dat deze enkele tegenwerping de gehele afwijzing van eisers asielaanvraag kan dragen. De minister heeft dit ook niet gesteld.
15. Concluderend is de rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eisers gestelde problemen naar aanleiding van de geloofwaardig geachte leningen als ongeloofwaardig aangemerkt moeten worden. Gelet op de door minister geloofwaardig geachte leningen, is de rechtbank met eiser van oordeel dat minister zich in het licht van de voormelde landen informatie onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld waarom de problemen die eiser met Gota a Gota stelt te hebben ondervonden, niet eveneens geloofwaardig worden bevonden. De verklaringen van eiser vinden immers steun in de beschikbare landeninformatie. De leningen kunnen, gezien de informatie in het Algemeen Ambtsbericht Colombia, leiden tot grote problemen. De minister heeft niet dan wel onvoldoende gemotiveerd waarom sprake is van dusdanige verklaringen van eiser ten aanzien van de door hem gestelde problemen met Gota a Gota dat die verklaringen niet als samenhangend en aannemelijk geheel kunnen worden beschouwd. De minister heeft daarmee onvoldoende gemotiveerd waarom niet is voldaan het vereiste van artikel 31, zesde lid aanhef en onder c van de Vw.
16. Nu de rechtbank heeft geconcludeerd dat de tegenwerpingen op grond van artikel 31, zesde lid, onder b en c van de Vw onvoldoende zijn gemotiveerd, concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en daarom voor vernietiging in aanmerking komt. De overige door eiser aangevoerde gronden behoeven geen verdere bespreking. dat

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Wanneer de minister van mening is dat de problemen van eiser met Gota a Gota ongeloofwaardig zijn, zal de minister nader moeten motiveren hoe zij tot die conclusie komt. Hierbij dient de minister de overwegingen in deze uitspraak te betrekken. De minister zal dus een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
18. Veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op € 1814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van €1814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
A. Hoekstra - Verbeek, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie het Algemeen Ambtsbericht Colombia, juni 2024, pagina 90 tot en met 95.