ECLI:NL:RBDHA:2025:7669

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19257
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

Op 6 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 8 februari 2025 een maatregel van bewaring opgelegd aan de eiser op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft op 25 april 2025 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft op 2 mei 2025 besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het vooronderzoek gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat indien de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 18 februari 2025. Eiser heeft betoogd dat zijn uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt, omdat het beroep enkel betrekking heeft op de voortduring van de maatregel van bewaring.

Eiser heeft ook aangevoerd dat de minister onvoldoende voortvarend handelt en dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er zicht is op uitzetting, mits eiser meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, en is openbaar gemaakt zonder dat er een rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19257

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

de minister van Asiel en Migratie,

Procesverloop

De minister heeft op 8 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft op 25 april 2025 tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 2 mei 2025 ook een kennisgeving ontvangen, maar heeft hiervan geen zaaknummer aangemaakt omdat al beroep was ingesteld door eiser.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en daarom het vooronderzoek gesloten op 2 mei 2025.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [1]
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 februari 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. [2] Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 18 februari 2025) rechtmatig is.
Mag eiser worden uitgezet?
3. Eiser betoogt dat zijn uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft schade opgelopen aan zijn gezondheid tijdens zijn vorige detentie (zijn oor is afgebeten) en hiervoor heeft hij medische behandeling nodig in Nederland. Daarnaast is eiser gestoken toen hij in detentie verbleef en heeft hij hieraan een zwaar trauma overgehouden dat ook nog niet wordt of is behandeld. De behandeling in Nederland is noodzakelijk omdat de incidenten hier hebben plaatsgevonden. In Marokko heeft eiser die mogelijkheden niet, aangezien hij geen onderkomen en inkomen heeft. Eiser wil via een civiele procedure een schadevergoeding vorderen. Ook hierom kan eiser niet worden uitgezet.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de hierboven genoemde beroepsgrond van eiser in het eerdere beroep ook is aangevoerd en getoetst. [3] Zoals toen is overwogen ligt de uitzetting in deze procedure niet ter toetsing voor. Dit beroep ziet enkel op de voortduring van de maatregel van bewaring. Indien gewenst kan eiser bezwaar maken tegen de uitvoering van de uitzetting. Om deze reden slaagt ook het betoog dat de uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM niet. Ook het enkele feit dat eiser een schadevergoeding wil vorderen via een civiele procedure maakt dit niet anders.
Moet er een andere belangenafweging plaatsvinden?
4. Vanwege de hiervoor genoemde redenen, met name de eerdere verwonding, meent eiser ook dat een redelijke belangenafweging ertoe moet leiden dat de bewaring wordt opgeheven.
4.1.
Ook dit betoog faalt. Zoals ook al in het eerdere beroep geoordeeld vormen de door eiser genoemde omstandigheden geen reden om van de minister te verlangen dat hij een lichter middel oplegt. Er is geen reden om die afweging nu anders uit te laten vallen.
Handelt de minister voldoende voortvarend?5. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. Eiser heeft deze beroepsgrond verder niet onderbouwd. De minister heeft na de uitspraak 25 februari 2025 nog drie keer gerappelleerd en twee vertrekgesprekken gehouden met eiser. Dit is voldoende voortvarend. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er zicht op uitzitting binnen een redelijke termijn?6. Eiser betoogt dat geen zicht op uitzetting bestaat binnen een redelijke termijn. Er is tot op heden geen laissez-passer verstrekt, waardoor er geen uitzetmogelijkheden zijn.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage (M120) blijkt dat er op 14 februari 2025 een laissez-passeraanvraag is gedaan en dat deze tot op heden in behandeling is bij de Marokkaanse autoriteiten. Aan de Marokkaanse autoriteiten mag enige tijd worden gegund om de afgifte van een laissez-passer in orde te maken. Hierbij is van belang dat uit het vertrekgesprek van 7 april 2025 volgt dat eiser weigert medewerking te verlenen of inspanning te verrichten voor het vaststellen van zijn identiteit. Dit komt voor zijn rekening. Eiser kan het proces voor de verstrekking van een laissez-passer bespoedigen, door medewerking te verlenen aan het vaststellen van zijn identiteit.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?7. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
2.Rb Den Haag (zp Arnhem) 25 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2906.
3.Rb Den Haag (zp Arnhem) 25 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2906, r.o. 3.1.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.