Op 6 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 8 februari 2025 een maatregel van bewaring opgelegd aan de eiser op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft op 25 april 2025 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft op 2 mei 2025 besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het vooronderzoek gesloten.
De rechtbank heeft overwogen dat indien de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 18 februari 2025. Eiser heeft betoogd dat zijn uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt, omdat het beroep enkel betrekking heeft op de voortduring van de maatregel van bewaring.
Eiser heeft ook aangevoerd dat de minister onvoldoende voortvarend handelt en dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er zicht is op uitzetting, mits eiser meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, en is openbaar gemaakt zonder dat er een rechtsmiddel openstaat.