In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 6 mei 2025, wordt het beroep van eiser, een Ethiopische vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had op 5 maart 2025 de aanvraag afgewezen, stellende dat deze ongegrond was. Eiser, die op 20 februari 2024 asiel had aangevraagd, voert aan dat hij vreest voor vervolging vanwege de politieke betrokkenheid van zijn vader bij de Oromo Liberation Front (OLF) en zijn eigen deelname aan protesten voor de rechten van de Oromo. De rechtbank heeft op 29 april 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister de asielaanvraag ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Eiser heeft overtuigend aangetoond dat hij en zijn familie in gevaar zijn door de politieke situatie in Ethiopië, met name vanwege de betrokkenheid van zijn vader bij de OLF en zijn eigen deelname aan demonstraties. De rechtbank wijst op de onjuistheid van de vertalingen door de tolk en de inconsistenties in de verklaringen van eiser die door de minister als ongeloofwaardig werden bestempeld. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de recente ontwikkelingen in Ethiopië en de specifieke omstandigheden van eiser. Daarom vernietigt de rechtbank het besluit van de minister en draagt deze op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de huidige situatie in Ethiopië opnieuw moet worden beoordeeld.
De rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, vastgesteld op € 1.814,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in het licht van de complexe en vaak gevaarlijke politieke situaties in landen van herkomst.