ECLI:NL:RBDHA:2025:768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
NL25.715
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie aan eiser is opgelegd op 31 december 2024. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, die is gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 januari 2025, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De minister was ook vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en de zaak beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd op basis van zowel de a-grond als de b-grond van artikel 59b van de Vw. De a-grond betreft de noodzaak om de identiteit of nationaliteit van eiser vast te stellen, terwijl de b-grond betrekking heeft op het risico op onttrekking aan het toezicht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende zekerheid bestaat over de identiteit en nationaliteit van eiser, aangezien hij geen geldig identiteitsdocument heeft overgelegd. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend aan de asielaanvraag van eiser werkt en dat de medische omstandigheden van eiser voldoende zijn betrokken bij de oplegging van de maatregel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.715

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. De minister heeft op 31 december 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen en heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M. Blaauw, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. De minister heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (a-grond) en b (b-grond), van de Vw. Als aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de minister zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (a-grond) en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van eisers asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (b-grond). De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Op de zitting heeft de minister grond 4e laten vallen.
3.3.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de a-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Voor de a-grond van artikel 59b van de Vw is vereist dat de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee bewaringsgronden voordoen. De minister stelt in de maatregel van bewaring terecht dat er onvoldoende zekerheid bestaat over de identiteit en nationaliteit van eiser omdat hij geen enkel geldig document ter staving van die identiteit en nationaliteit heeft overgelegd. Eiser heeft dit ook niet betwist.
5.1.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat ook artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw (b-grond) terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. [1] Eiser heeft dit niet betwist.
Gronden
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden 3d, 3e, 4a, 4c, en 4d die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat deze gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze zware en lichte gronden in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van de gronden 3a, 3b, en 3c daarom onbesproken.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het feit dat eiser eerder wisselend heeft verklaard over zijn identiteit en nationaliteit, is de minister er terecht van uitgegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat de medische omstandigheden van eiser voldoende zijn betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. De minister heeft namelijk aangegeven dat in detentie- en uitzetcentra voldoende zorg beschikbaar is en dat, als de benodigde zorg in deze centra niet voldoende kan worden verleend, eiser kan worden overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis, een penitentiair psychiatrisch centrum of een gesloten gezondheidsinstelling. Op de zitting is gebleken dat eiser op de zorgafdeling in een kamer met cameratoezicht verblijft om zijn veiligheid en gezondheid te waarborgen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de in detentie beschikbare zorg in het geval van eiser ontoereikend is.
7.2.
Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend aan de asielaanvraag van eiser werkt. De minister heeft in het kader van eisers asielaanvraag op 11 januari 2024 het gehoor opvolgende aanvraag met eiser gevoerd en op 14 januari 2024 een voornemen uitgebracht. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.