ECLI:NL:RBDHA:2025:7688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL25.16185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan een Dublinclaimant

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiseres is opgelegd op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres, die stelt de Eswatinische nationaliteit te hebben, is Dublinclaimant en heeft een verzoek tot schadevergoeding ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er een significant risico op onderduiken bestaat, wat de vrijheidsontneming rechtvaardigt. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder haar claim dat zij niet op voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en dat zij een vaste woon- of verblijfplaats heeft, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de detentie niet onevenredig bezwarend is, gezien de medische voorzieningen in het detentiecentrum en de omstandigheden van eiseres. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder voldoende voortvarend handelt in de afhandeling van de asielaanvraag van eiseres. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16185

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.W. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2025 (het bestreden besluit) is aan eiseres met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt de Eswatinische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1970.
Waarover gaat deze uitspraak?
2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw aan eiseres heeft kunnen opleggen. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Het beroep is ongegrond. Zij legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt.
Is er sprake van een significant risico op onderduiken?
3. Verweerder heeft op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd omdat er volgens verweerder een significant risico bestaat dat eiseres zal onderduiken. In artikel 5.1b, tweede lid, in samenhang met artikel 5.1a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) zijn de criteria neergelegd waarop dit risico is gebaseerd. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven waarom er volgens hem een significant risico bestaat dat eiseres zal onderduiken, namelijk omdat eiseres:
(zware grond)
3a. Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Niet in geschil is dat eiseres aan de grens asiel heeft aangevraagd. Op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw heeft verweerder dan de bevoegdheid om eiseres in grensdetentie te plaatsen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de hiervoor genoemde gronden en de daarop in de maatregel gegeven toelichtingen voldoende heeft gemotiveerd dat er een significant risico bestaat dat eiseres zal onderduiken. Dat oordeel licht de rechtbank hieronder als volgt toe.
3.2.
Verweerder heeft zware grond 3a in de maatregel voldoende gemotiveerd door aan te geven dat eiseres met haar asielaanvraag een ander doel beoogt met de inreis dan waar haar door de Franse autoriteiten verleende Schengenvisum voor kort verblijf tot 12 mei 2025 voor bedoeld is. Dat eiseres zich in Nederland aan de grens met een geldig paspoort en een geldig visum heeft gemeld en zich, aldus eiseres, zonder problemen toegang had kunnen verschaffen tot het grondgebied om vervolgens in Ter Apel asiel aan te vragen maakt dit volgens de rechtbank niet anders. Door aan de grens asiel aan te vragen heeft eiseres er blijk van gegeven dat zij langdurig verblijf in Nederland beoogt. Omdat het visum niet voor dit verblijfsdoel aan haar is afgegeven, heeft verweerder aan de maatregel ten grondslag kunnen leggen dat eiseres niet op voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan. De stelling van eiseres dat zij Nederland niet is binnengekomen en die poging ook niet heeft gedaan omdat ze zich direct en uit eigen beweging gemeld heeft met haar asielaanvraag, leidt niet tot een ander oordeel. Door eiseres is niet gesteld en het is de rechtbank uit de dossierstukken ook niet gebleken dat zij het Schengenvisum heeft gebruikt of bedoeld heeft te gebruiken voor kort verblijf. Aannemelijk is dat eiseres dat visum heeft gebruikt om naar Nederland of een ander land in het Schengengebied te kunnen reizen om daar te proberen, door het aanvragen van een verblijfsvergunning asiel, langdurig verblijf te verkrijgen.
3.3.
Wat betreft de betwiste lichte grond 4c overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat eiseres niet in de Basisregistratie Personen (BRP) is ingeschreven. Verweerder heeft er in de motivering in de maatregel terecht op gewezen dat er in dat geval volgens vaste jurisprudentie [1] voor de toepassing van voormelde lichte grond geen sprake is van een vaste- woon of verblijfplaats. Het standpunt van eiseres dat haar recht op opvang door het COA betekent dat ze wel een vaste woon- of verblijfplaats heeft, volgt de rechtbank daarom niet. Verweerder heeft daardoor aan eiseres de lichte grond 4c kunnen tegenwerpen. Lichte grond 4d heeft eiseres niet betwist.
3.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en geoordeeld, heeft verweerder met deze gronden voldoende gemotiveerd dat sprake is van een significant risico dat eiseres zal onderduiken. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het Justitieel Complex Schiphol (JCS) geschikt voor vreemdelingendetentie?
4. Eiseres wijst op de uitspraak van 20 maart 2025 [2] waarin deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de EU. Daaruit volgt de vraag of de faciliteiten, omstandigheden en beperkingen in het JCS, waar eiseres in detentie zit, voldoen aan de voorwaarden van artikel 10 van de Opvangrichtlijn [3] . Dit dient zwaar mee te wegen in de belangenafweging of de aan eiseres opgelegde maatregel moet worden opgeheven.
4.1
De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 februari 2025 [4] waarin zij heeft geoordeeld dat het JCS een gespecialiseerde bewaringsaccommodatie is in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. In het feit dat deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, hierover prejudiciële vragen heeft gesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding om in afwijking van de rechtspraak van de Afdeling anders te oordelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de vrijheidsontnemende maatregel onevenredig bezwarend?
5. Eiseres voert aan dat de detentie haar zwaar valt. Zij is hoog opgeleid en had een goede baan, maar door omstandigheden is zij gedwongen naar Europa te komen. Ze mist haar dochter en is eenzaam. Zij lijdt aan [medische aandoening] en een depressie.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiseres geen aanleiding heeft hoeven zien om een lichter middel toe te passen. Verweerder heeft er in het bestreden besluit op gewezen dat in het detentiecentrum medische voorzieningen voorhanden zijn. Niet is gebleken dat deze voorzieningen voor eiseres niet toereikend zijn. Op zitting heeft eiseres bevestigd dat zij medicatie krijgt. De beroepsgrond slaagt niet.
Handelt verweerder voldoende voortvarend?
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat door verweerder niet voldoende voortvarend wordt gewerkt. Immers, door de Franse autoriteiten is al een claimakkoord afgegeven. Verweerder heeft aan eiseres medegedeeld dat hij vóór 18 april 2025 een beslissing zal hebben genomen op eisers asielaanvraag. Volgens eiseres is het niet nodig om de beslissing van verweerder af te wachten nu het claimakkoord er al ligt.
6.1.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. In het kader van artikel 6, derde lid, van de Vw verricht verweerder geen uitzettingshandelingen zolang niet definitief op de asielaanvraag is beslist. In dit geval heeft eiseres aangegeven dat zij zich niet verzet tegen een overdracht aan Frankrijk en dat zij snel mogelijk overgedragen wenst te worden. Op 11 april 2025 heeft Frankrijk ingestemd met de overdracht van eiseres. Gelet op de zeer recente datum van het claimakkoord is de rechtbank van oordeel dat er ook in dit licht geen aanleiding is om te concluderen dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank wijst er echter wel op dat doordat eiseres graag wil worden overgedragen aan Frankrijk, en omdat er sinds 11 april 2024 al een claimakkoord ligt, verweerder zich dient te beraden over de vraag of het in dit geval en, met het oog op het vereiste van voortvarendheid, niet mogelijk is om al voordat het besluit op de asielaanvraag genomen is de procedure tot overdracht aan Frankrijk in gang te zetten.
Is de maatregel om een andere reden onrechtmatig?
7. Ook ambtshalve is de rechtbank niet gebleken dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Schelhaas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats 14 juli 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:5853 in samenhang met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 december 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AS4405.
3.Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:789