ECLI:NL:RBDHA:2025:7689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL24.41203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de uitspraak van de rechtbank inzake verlenging van de beslistermijn door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 april 2025 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 9 december 2024. De opposant, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, had verzet aangetekend tegen de afwijzing van zijn verzoek om een veroordeling van de minister van Asiel en Migratie in de proceskosten. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de beslistermijn door de minister met drie maanden was verlengd op basis van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De opposant betoogde dat de minister niet rechtsgeldig in gebreke was gesteld, omdat de brief van 11 juli 2024 niet als een verdaging van de beslistermijn moest worden gezien. De rechtbank oordeelde echter dat de minister de beslistermijn inderdaad had verlengd en dat de opposant niet ontvankelijk was in zijn beroep. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak in stand gelaten. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep niet-ontvankelijk was. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, wat is toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41203
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[opposant], V-nummer: [V-nummer] , opposant
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek om een veroordeling van de minister in de proceskosten in het beroep dat opposant heeft ingediend.
In de uitspraak van 9 december 2024 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
Opposant heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

De rechtbank heeft het verzoek in de uitspraak van 9 december 2024 afgewezen, omdat zij van mening was dat de beslistermijn door verweerder met drie maanden was verlengd op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De ingebrekestelling was daarom prematuur. Het beroep naar aanleiding waarvan het verzoek om een veroordeling tot het vergoeden van de proceskosten is ingediend, had daarom geleid tot een niet-ontvankelijk beroep. Daarop is het verzoek afgewezen.
Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was. De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn verzoek. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 9 december 2024 niet juist was.
4. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 9 december 2024 niet juist omdat de brief van 11 juli 2024, waarin de minister aangeeft dat de beslissing op de aanvraag van opposant langer gaat duren, niet als een verdaging van de beslistermijn op grond van artikel 2u, eerste lid, Vw moet worden gezien. De minister is daarom rechtsgeldig in gebreke gesteld en er was sprake van een ontvankelijk beroep.
5. De rechtbank volgt opposant niet. In de brief staat vermeld dat de eerder genoemde termijn niet wordt gehaald en dat de IND dertien weken langer doet over de beslissing. Hieruit volgt dat minister de beslistermijn verlengt met dertien weken. De rechtbank merkt op dat artikel 2u, eerste lid, Vw spreekt van een verlenging van ten hoogste drie maanden. De vermelding in de brief dat de IND ongeveer 13 weken langer doet over de beslissing, wijkt in zoverre af van het bepaalde in artikel 2u, eerste lid, Vw. Maar dit laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat uit de brief volgt dat de termijn om te beslissen door de IND wordt verlengd.
6. Opposant stelt in het verzetschrift dat de minister bij de bevestiging van de ontvangst van de aanvraag niet heeft gekozen voor een verlengde beslistermijn en dat dit nadien niet meer mogelijk is. De rechtbank volgt dit niet. Uit artikel 2u, eerste lid van de Vw, volgt niet dat de mogelijkheid tot verlenging niet meer mogelijk zou zijn nadat daarvan bij de bevestiging van de ontvangst van de aanvraag geen gebruik van is gemaakt..
7. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van 9 december 2024 in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 april 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.