Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[verweerder 1] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 1] , te [woonplaats] ,
[verweerder 2] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 2] ,te [woonplaats] ,
1.De procedure
- het op 31 december 2024 ontvangen verzoekschrift, met producties 1 tot en met 11;
- het op 14 januari 2025 ontvangen verweerschrift.
- namens de bank: mr. Peters voornoemd;
- namens verweerders: de heer [naam 15] , samen met mr. Arslan voornoemd.
2.De feiten
3.Het verzoek
4.De beoordeling
elf hebben wij enkele malen contact gehad met het boekhoudkantoor van de klanten, [bedrijfsnaam] VOF in [vestigingsplaats] , die in het bijzijn van de klant tolkte over het afspreken van betalingen en een regeling. Maar dit kantoor heeft aangegeven verder niet te willen bemiddelen voor de klanten. Volgens het door het administratiekantoor ingevulde formulier inkomsten en uitgaven in augustus 2024 zouden de klanten een betalingscapaciteit hebben van € 7.000,- per maand. De achterstand bedroeg toen bijna € 12.000,- zodat wij aangaven dat de achterstand dan in twee maanden ingelopen kon worden. Zij vroegen ons naar welk rekeningnummer het bedrag overgemaakt moest worden en daarna hebben wij niets meer vernomen. Betaald werd er ook niet. Ondanks onze inspanningen hebben ze daarna nooit contact met ons opgenomen om de zaak te bespreken.” Ook daarna is het in verband met de taxatie nooit tot contact met hypotheekgevers gekomen, waardoor een geveltaxatie heeft plaatsgevonden, en hebben de hypotheekgevers op geen enkel schrijven van de bank gereageerd. Dat alles is op zichzelf door verweerders niet betwist.