ECLI:NL:RBDHA:2025:7691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
C/09/678074 / KG RK 25-2
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inroepen van huurbeding door ABN AMRO BANK N.V. in het kader van hypothecaire geldlening

Op 20 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gewezen in een zaak tussen ABN AMRO BANK N.V. en verschillende verweerders, die samen met hun minderjarige kinderen in het onderpand wonen. De bank had een hypothecaire geldlening verstrekt aan de hypotheekgevers en had het recht van eerste hypotheek verkregen op een woonhuis. De bank heeft de lening opgezegd vanwege betalingsachterstanden en heeft het huurbeding ingeroepen. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2025 werd duidelijk dat de hypotheekgevers niet hadden gereageerd op eerdere verzoeken van de bank om de betalingsachterstand in te lopen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek van de bank niet werd weersproken door de verweerders. De rechtbank heeft de bank gemachtigd om het huurbeding in te roepen en het onderpand in beheer te nemen, met een ontruiming gepland op 5 maart 2025, mits de beschikking tijdig aan de betrokkenen werd betekend. De rechtbank heeft de verzoeken van de bank toegewezen, met uitzondering van de machtiging om het onderpand met behulp van de sterke arm in beheer te nemen, aangezien deze bevoegdheid al uit de wet voortvloeit.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/678074 / KG RK 25-2
Beschikking van 20 februari 2025
in de zaak van
ABN AMRO BANK N.V., te Amsterdam,
verzoekster,
advocaat mr. A.J.H. Peters te Rosmalen,
tegen

1.[verweerder 1] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 1] , te [woonplaats] ,

2.
[verweerder 2] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 2] ,te [woonplaats] ,
verweerders,
advocaat mr. U. Arslan te Den Haag,
en
[naam 1] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 3], [woonplaats] ,
[naam 2] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 4], te [woonplaats] ,
[naam 3] , tevens handelend onder de naam [naam 3], te [woonplaats] ,
[naam 4] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 5], te [woonplaats] ,
[naam 5] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 6], te [woonplaats]
[naam 6] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 7], te [woonplaats] ,
[naam 7] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 8], te [woonplaats] ,
[naam 8] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 9], te [woonplaats] ,
[naam 9] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 10], [woonplaats] ,
[naam 10] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 11], te [woonplaats] ,
[naam 11] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 12], te [woonplaats] ,
[naam 12] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 13], te [woonplaats] ,
[naam 13] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 14], te [woonplaats] ,
[naam 14] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 15], te [woonplaats] ,
ÉÉN OF MEERDERE ANDERE – AL DAN NIET ZAKELIJKE – (ONDER)HUURDERS VAN WIE DE NAMEN NIET KUNNEN WORDEN ACHTERHAALD, WONENDE AAN HET ADRES [adres] TE [woonplaats],
EENIEDER, VOORZOVER GEEN HUURDER ALS BEDOELD IN ARTIKEL
3:264 LID 4 EN LID 8 BW, DIE ZICH BEVINDT IN HET PAND [adres]
TE [woonplaats],
belanghebbenden,
niet verschenen.
Verzoekster wordt hierna aangeduid als “de bank”, verweerder sub 1 en sub 2 worden samen aangeduid als “verweerders”. Verweerder sub 1 en belanghebbende sub 1 worden samen aangeduid als “de hypotheekgevers.”

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 31 december 2024 ontvangen verzoekschrift, met producties 1 tot en met 11;
  • het op 14 januari 2025 ontvangen verweerschrift.
1.2.
Op 13 februari 2025 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling. Daarbij waren aanwezig:
  • namens de bank: mr. Peters voornoemd;
  • namens verweerders: de heer [naam 15] , samen met mr. Arslan voornoemd.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken. Aan het eind van de mondelinge behandeling is meegedeeld dat uiterlijk op 20 februari 2025 beschikking zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
De bank heeft een overeenkomst van hypothecaire geldlening gesloten met de hypotheekgevers. Bij notariële akte van 3 juli 2023 (hierna: de hypotheekakte) is door de hypotheekgevers aan de bank het recht van eerste hypotheek verleend op het recht van erfpacht met betrekking tot het woonhuis met erf, tuin en verder toebehoren, gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectieletter] nummer [sectienummer] (hierna: het onderpand).
2.2.
In de hypotheekakte zijn een huurbeding, een beheersbeding en een ontruimingsbeding opgenomen. Bij het verlijden van de hypotheekakte hebben de hypotheekgevers verklaard ervoor in te staan dat het onderpand niet is verhuurd of anderszins in gebruik is afgestaan aan derden.
2.3.
Brief van 17 september 2024 heeft de bank de hypothecaire geldlening aan de hypotheekgevers opgezegd en het uitstaande saldo opgeëist in verband met de achterstand in betaling van de maandtermijnen. De bank heeft in deze brief aan de hypotheekgevers verzocht de totale schuld van € 413.547,51 uiterlijk op 1 oktober 2024 te betalen.
2.4.
De hypotheekgevers hebben niet betaald binnen de door de bank gestelde termijn.
2.5.
Bij exploot van 4 december 2024 heeft de bank de executie aangezegd en heeft de bank kenbaar gemaakt het huurbeding in te zullen roepen. Bij separaat exploten van 4 december 2024 en 18 december 2024 heeft de bank aan de bekende en onbekende (onder)huurders onder meer aangezegd dat de bank tegenover de hypotheekgevers het huurbeding heeft ingeroepen.
2.6.
De openbare verkoop van het onderpand staat gepland op 27 maart 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De bank verzoekt de voorzieningenrechter bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
verlof te verlenen aan de bank om het in de hypotheekakte opgenomen huurbeding in te roepen tegen de huurders,
machtiging te verlenen aan de bank om het onderpand in beheer te nemen, zo nodig met behulp van de deurwaarder en de sterke arm,
machtiging te verlenen aan de bank om het onderpand onder zich te nemen c.q. te ontruimen,
de huurders, de hypotheekgevers en eenieder die zich in de zaak bevindt, voor zover hij geen huurder is als bedoeld in artikel 3:264 lid 4 en 8 Burgerlijk Wetboek (BW), te veroordelen het onderpand te ontruimen en met al de hunnen en het hunne te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking te stellen aan de bank,
de termijn waarbinnen geen ontruiming mag plaatsvinden te stellen op ten hoogste drie dagen na betekening van deze beschikking, althans op een in goede justitie te bepalen termijn.
3.2.
Daartoe voert de bank samengevat het volgende aan. Hypotheekgevers zijn in verzuim met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt. Daarom heeft de bank de lening opgezegd en opgeëist. Eerdere toezeggingen van hypotheekgevers om de betalingsachterstand in te lopen hebben niet geleid tot betalingen. Daarnaast blijkt uit de Basisregistratie Personen (Brp) en het register van de Kamer van Koophandel (KvK) dat er een grote hoeveelheid personen en bedrijven staat ingeschreven op het adres van het onderpand. In elk geval de inschrijvingen in het Brp dateren van na het tijdstip waarop de hypotheek is gevestigd. De bank kan dan ook niet uitsluiten dat het onderpand wordt verhuurd of in gebruik is gegeven aan derden. Omdat de hypotheekgevers niet meewerken aan een onderhands verkooptraject, kan de bank niet anders dan het executietraject voortzetten. In dat kader heeft de bank er met het oog op de voorbereiding op de openbare veiling recht en belang bij om alle aanwezigen in het onderpand te mogen ontruimen en het onderpand in beheer te nemen. Ten behoeve van een hoge veilingopbrengst wenst de bank daarom het huur-, beheers- en ontruimingsbeding in te roepen.
3.3.
Verweerders voeren verweer tegen het verzoek. Het verweer wordt hierna, voor zover relevant, besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter gevraagd of de bank bereid is om alsnog een regeling te treffen met hypotheekgevers om een gedwongen verkoop te voorkomen, zoals verweerders graag wensen. Dat voorstel is door de bank gemotiveerd van de hand gewezen. Daarbij heeft de bank een e-mailbericht uit haar logboek bijzonder beheer voorgelezen, waarin staat: “Z
elf hebben wij enkele malen contact gehad met het boekhoudkantoor van de klanten, [bedrijfsnaam] VOF in [vestigingsplaats] , die in het bijzijn van de klant tolkte over het afspreken van betalingen en een regeling. Maar dit kantoor heeft aangegeven verder niet te willen bemiddelen voor de klanten. Volgens het door het administratiekantoor ingevulde formulier inkomsten en uitgaven in augustus 2024 zouden de klanten een betalingscapaciteit hebben van € 7.000,- per maand. De achterstand bedroeg toen bijna € 12.000,- zodat wij aangaven dat de achterstand dan in twee maanden ingelopen kon worden. Zij vroegen ons naar welk rekeningnummer het bedrag overgemaakt moest worden en daarna hebben wij niets meer vernomen. Betaald werd er ook niet. Ondanks onze inspanningen hebben ze daarna nooit contact met ons opgenomen om de zaak te bespreken.” Ook daarna is het in verband met de taxatie nooit tot contact met hypotheekgevers gekomen, waardoor een geveltaxatie heeft plaatsgevonden, en hebben de hypotheekgevers op geen enkel schrijven van de bank gereageerd. Dat alles is op zichzelf door verweerders niet betwist.
4.2.
Vervolgens heeft de advocaat van verweerders verklaard bij deze stand van zaken geen inhoudelijk verweer te kunnen voeren tegen hetgeen door de bank is verzocht. Hij heeft er daarbij wel gewezen op de omstandigheid dat zijn cliënten samen met hun minderjarige kinderen in het onderpand wonen en dat zij geen alternatieve huisvesting hebben. Vervolgens heeft de bank aangegeven bereid te zijn om de datum van ontruiming vast te stellen op 5 maart 2025, in plaats van de verzochte termijn van drie dagen na betekening van deze beschikking. Daarbij heeft de bank toegelicht dat deze datum een week voor de termijn voor het uitbrengen van onderhandse biedingen ligt. De ontruiming zal het voor de bank mogelijk maken om het pand toonbaar te maken zodat het kan worden bezichtigd. Ook kan er dan, na de ontruiming, een inpandige taxatie worden uitgevoerd om de biedingen te kunnen beoordelen. Dit zal de opbrengst van het onderpand naar verwachting van de bank ten goede komen. Hierop heeft de advocaat van verweerders zich ten aanzien van de datum van ontruiming gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek uiteindelijk niet is weersproken. Nu het verzoek de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal het verzoek worden toegewezen zoals hierna te melden. Ten aanzien van verweerders zal worden bepaald dat de ontruiming uiterlijk dient plaats te vinden op 5 maart 2025, mits voldaan is aan de voorwaarde dat deze beschikking ten minste een week voor die datum aan hen is betekend. De verzochte machtiging om het onderpand zo nodig met behulp van de sterke arm in beheer te nemen wordt afgewezen, omdat die bevoegdheid ingevolge de artikelen 556 lid 1 en 557 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) reeds uit de wet voortvloeit en afzonderlijke machtiging daarom overbodig is.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verleent verlof aan de bank om het in de hypotheekakte opgenomen huurbeding in te roepen tegen de huurders;
5.2.
machtigt de bank om vanaf 5 maart 2025 het onderpand in beheer te nemen, zo nodig met behulp van de deurwaarder;
5.3.
machtigt de bank om het onderpand vanaf 5 maart 2025 onder zich te nemen c.q. te ontruimen;
5.4.
veroordeelt de huurders, de hypotheekgevers en eenieder die zich in het onderpand bevindt, voor zover hij geen huurder is als bedoeld in artikel 3:264 lid 4 en 8 BW, het onderpand te ontruimen en met al de hunnen en het hunne te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking te stellen aan de bank;
5.5.
bepaalt dat geen ontruiming mag plaatsvinden voor 5 maart 2025, mits voldaan is aan de voorwaarde dat deze beschikking ten minste een week voor die datum door de bank aan hypotheekgevers en de belanghebbenden is betekend;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 2184