ECLI:NL:RBDHA:2025:7696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
C/09/671868 / HA RK 24-499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopig getuigenverhoor in aansprakelijkheidskwestie rondom medische behandeling en valincident

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2025 een beschikking gegeven in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De verzoekster, een vrouw uit de Verenigde Arabische Emiraten, heeft een rechtszaak aangespannen tegen het HMC Westeinde en de verzekeraar Medirisk, naar aanleiding van een valincident en de daaropvolgende medische behandeling. De verzoekster stelt dat de behandelend artsen en verpleegkundigen tekortgeschoten zijn in hun zorgplicht, wat heeft geleid tot ernstige schade. De rechtbank heeft de procedure in gang gezet na ontvangst van een verzoekschrift op 3 september 2024, en na verschillende mondelinge behandelingen. De verzoekster heeft verzocht om het horen van zestien getuigen, maar de rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat er een voorlopig getuigenverhoor zal plaatsvinden over de gang van zaken rondom de val uit bed op 17 januari 2022 en de daaropvolgende hersenbloeding. De rechtbank heeft het aantal te horen getuigen beperkt tot vijf, om de procedure efficiënt te houden. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante wetgeving en jurisprudentie, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster recht heeft op opheldering over de feiten en omstandigheden die haar schade hebben veroorzaakt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/671868 / HA RK 24-499
Beschikking van 8 april 2025
in de zaak van
[verzoekster], te [woonplaats], Verenigde Arabische Emiraten,
verzoekster,
advocaat mr. T.J.C. Bueters te Wijchen,
tegen

1.STICHTING HAAGLANDEN MEDISCH CENTRUM, te Den Haag,

2.
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ VOOR INSTELLINGEN IN DE GEZONDHEIDSZORG MEDIRISK B.A., te Utrecht,
verweersters,
advocaat mr. O.L. Nunes te Utrecht.
Verzoekster wordt hierna aangeduid als ‘[verzoekster]’, verweerster sub 1 als ‘het HMC’ en verweerster sub 2 als ‘Medirisk’. Verweersters worden gezamenlijk aangeduid als ‘HMC c.s.’

1.De procedure

1.1.
De procedure is aangevangen met de volgende stukken:
  • het op 3 september 2024 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen 1 tot en met 9;
  • de brief van 26 september 2024 van de advocaat van HMC c.s.;
  • de brief van 31 oktober 2024 van de advocaat van [verzoekster];
  • het op 5 november 2024 ontvangen verweerschrift;
  • de e-mail van 11 november 2024 van de advocaat van [verzoekster], met twee bijlagen.
1.2.
Op 14 november 2024 is een mondelinge behandeling gehouden, waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Bij deze mondelinge behandeling waren aanwezig:
  • namens [verzoekster]: de heer [naam 1] via videoverbinding (de echtgenoot van [verzoekster], hierna: [naam 1]), de heer [naam 2] (familielid [verzoekster], gemachtigd om het woord te voeren), mevrouw [naam 4] (echtgenote van de heer [naam 2]), de heer [naam 3] (de voormalig huisarts van [verzoekster]) en mevrouw [naam 5] (echtgenote van de heer [naam 3]), samen met mr. Bueters voornoemd;
  • namens HMC c.s.: mevrouw mr. [jurist] (jurist HMC) en mevrouw mr. [naam 6] (personenschadespecialist Medirisk), samen met mr. Nunes voornoemd.
De advocaten van partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling het woord gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities en namens [verzoekster] is een gecorrigeerde machtiging van de heer [naam 2] overgelegd. Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank medegedeeld dat partijen uiterlijk op 14 december 2024 aan de rechtbank kunnen laten weten of onderling overleg tot een minnelijke regeling heeft geleid en dat wanneer partijen dan kenbaar zouden maken dat zij een beschikking wensen, deze op 16 januari 2025 zal worden gewezen.
1.3.
Vervolgens heeft de advocaat van [verzoekster] bij brief van 12 december 2024 de rechtbank kort samengevat geïnformeerd dat een minnelijke regeling niet mogelijk is gebleken en dat [verzoekster] wenst dat de rechtbank een beschikking wijst. Bij e-mail van 16 december 2024 heeft de advocaat van HMC c.s. laten weten dat, nu [verzoekster] om een uitspraak vraagt, HMC c.s. zich hieraan refereren. Per e-mail van 19 december 2024 van de griffier zijn partijen erover geïnformeerd dat ernaar wordt gestreefd om 30 januari 2025 beschikking te wijzen. Per e-mail van 13 januari 2025 is vervolgens aan partijen medegedeeld dat de rechtbank nadere vragen heeft en dat een voortgezette behandeling zal worden bepaald.
1.4.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de aantekeningen van de griffier van de op 25 februari 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij dezelfde personen aanwezig waren als bij de mondelinge behandeling van 14 november 2025.
1.5.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 februari 2025 is bepaald dat op 8 april 2025 beschikking zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
Op 17 oktober 2018 heeft [verzoekster] in het HMC Westeinde een operatie ondergaan met als doel het verwijderen van een goedaardige, recidiverende tumor in haar rechter hersenhelft. In het operatieverslag is opgeschreven dat de tumor ‘in toto’ is verwijderd. Na deze operatie zijn er op 19 oktober 2018, 16 juni 2019, 28 augustus 2020 en 18 augustus 2021 MRI-scans gemaakt van het cerebrum (de grote hersenen) van [verzoekster].
2.2.
Op 19 september 2019 heeft [verzoekster] in het HMC Westeinde een operatie ondergaan aan haar rug in verband met persisterende klachten in haar linkerbeen.
2.3.
Door artsen in de Verenigde Arabische Emiraten is in december 2021 / januari 2022 geconstateerd dat er sprake was van een recidive van de goedaardige tumor in de rechter hersenhelft van [verzoekster]. [verzoekster] is vervolgens naar Nederland overgebracht, waar zij op 14 januari 2022 in het HMC Westeinde aan haar hersenen is geopereerd. Daarbij is een tumor in de rechter frontale hersenhelft van [verzoekster] verwijderd. Na de operatie is geconstateerd dat [verzoekster] wat achterbleef met haar linkerarm en dat de communicatie met haar iets minder was en dat zij warrig was. Ook op 15 en 16 januari 2022 was sprake van verwardheid.
2.4.
In de ochtend van 17 januari 2022, heeft de verpleging van het HMC Westeinde [verzoekster] naast haar bed op de grond aangetroffen. De verpleging heeft hiervan een aantekening gemaakt in het medisch dossier. De familie van [verzoekster] is niet geïnformeerd over de val.
2.5.
Tijdens een onderzoek op 17 januari 2022 is achteruitgang in de situatie van [verzoekster] geconstateerd. Er is toen een CT-scan gemaakt waarop een grote lobaire bloeding in de linkerhersenhelft is geconstateerd.
2.6.
Op 20 januari 2020 is in het dossier genoteerd dat sprake was van een hematoom op de heup links na een val uit bed. Op advies van de geconsulteerde traumachirurg is toen een röntgenfoto van het bekken en de linkerheup van [verzoekster] gemaakt. Daarbij zijn geen aanwijzingen voor een fractuur gezien. Er hebben verschillende familiegesprekken plaatsgevonden met de familie van [verzoekster] na de diagnose van de hersenbloeding. Op 20 januari 2022 is aan de familie van [verzoekster] medegedeeld dat het HMC niets meer voor [verzoekster] kon betekenen en is het advies gegeven om [verzoekster] te laten opnemen in een verpleegtehuis.
2.7.
Op 8 februari 2022 is [verzoekster] uit het HMC Westeinde ontslagen. In het kader van dit ontslag heeft het medisch personeel een drietal brieven opgeteld: een op 8 februari 2022 gedateerde ontslagbrief aan de huisarts van [verzoekster], een op 9 februari 2022 gedateerde Engelse overdrachtsbrief aan de zorgverleners van [verzoekster] in Dubai en een ‘fit to fly’ verklaring ten behoeve van de reis van [verzoekster] naar Dubai. In geen van deze stukken wordt melding gemaakt van de val uit bed van [verzoekster].
2.8.
Op 10 februari 2022 is [verzoekster] opgenomen in het NMC Royal Hospital in Dubai, Verenigde Arabische Emiraten.
2.9.
In april 2022 heeft [naam 1] een factuur van het HMC ontvangen waarop de kosten van een traumabehandeling staan vermeld, waarna [naam 1] het medisch dossier van [verzoekster] heeft opgevraagd om hierover opheldering te krijgen. [naam 1] heeft daarna uit het aan hem toegezonden medisch dossier opgemaakt dat [verzoekster] op 17 januari 2022 naast haar bed is aangetroffen.
2.10.
[naam 1] heeft bij brief van 2 augustus 2022 een klacht ingediend bij de directie van het HMC waarin hij heeft gesteld dat de hersenbloeding van [verzoekster] een gevolg is van de val uit bed. [naam 1] heeft in deze brief het HMC verantwoordelijk gesteld voor de materiële en immateriële schade die door de nalatigheid, verkeerde diagnose en opzettelijk verzwijgen van de val van [verzoekster] is veroorzaakt.
2.11.
Bij brief van 19 december 2022 heeft Medirisk, als verzekeraar van het HMC, gereageerd op de aansprakelijkheidsstelling van [naam 1] van het HMC. Volgens Medirisk heeft haar verzekerde, het HMC, zorgvuldig gehandeld en is de val van [verzoekster] niet de oorzaak geweest van de hersenbloeding. Medirisk heeft daarom te kennen gegeven geen aansprakelijkheid te erkennen. In deze brief heeft Medirisk namens het ziekenhuis en de betrokken hulpverleners excuses aangeboden voor het feit dat [naam 1] niet direct op de hoogte is gesteld van de val van [verzoekster].
2.12.
[verzoekster] is zes maanden na haar opname in het NMC Royal Hospital in Dubai overgebracht naar een revalidatiekliniek in India, waarna zij in februari 2024 is teruggekeerd in de Verenigde Arabische Emiraten. De huidige toestand van [verzoekster] is dat zij permanent bedlegerig is, alleen vloeibaar voedsel via een sonde kan nuttigen en een groot deel van haar spraakvermogen heeft verloren.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen waarbij de zestien door haar in het verzoekschrift genoemde getuigen zullen worden gehoord. Bij brief van 12 december 2024 heeft [verzoekster] laten weten bereid te zijn om eerst tien getuigen te horen en het verzoek ten aanzien van de overige zes aan te houden, maar zij stelt zich primair op het standpunt dat alle opgegeven getuigen gehoord moeten worden.
3.2.
Daartoe stelt [verzoekster] het volgende. De behandelend artsen en verpleegkundigen van het HMC zijn jegens haar toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de gesloten behandelovereenkomst, dan wel hebben onrechtmatig jegens haar gehandeld. [verzoekster] richt haar verzoek tegen het HMC vanwege de centrale aansprakelijkheid voor het ziekenhuis op basis van artikel 7:462 BW. De stelling dat de behandelend artsen en verpleegkundigen van het HMC toerekenbaar tekort zijn geschoten dan wel onrechtmatig hebben gehandeld wordt met name gebaseerd op het feit dat de behandelend artsen van het HMC lange tijd voor [verzoekster], haar familie en andere zorginstanties hebben verzwegen dat [verzoekster] in de ochtend van 17 januari 2022 uit bed is gevallen. Het is onduidelijk of [verzoekster] een hersenbloeding had voorafgaand aan deze val, of dat de hersenbloeding het gevolg is van de val. Hierover wil [verzoekster] met een voorlopig getuigenverhoor meer duidelijkheid krijgen. Daarnaast heeft [verzoekster] ook belang bij een verhoor naar het handelen van de behandelend artsen en verpleegkundigen van het HMC in de periode voor en na de val uit bed. Omdat de artsen in de Verenigde Arabische Emiraten in december 2021 hebben geconstateerd dat er sprake is van een recidive van de tumor van [verzoekster], vermoedt [verzoekster] dat de tumor destijds in 2018 niet volledig is verwijderd door de artsen in het HMC. Als de tumor in oktober 2018 op een juiste wijze en volledig zou zijn verwijderd en/of als de MRI-scans in de jaren erna op een juiste wijze zouden zijn beoordeeld, dan had [verzoekster] mogelijk in januari 2022 niet geopereerd hoeven te worden en was zij na afloop ook niet uit bed gevallen. In de periode erna heeft het HMC de val voor alle betrokkenen verzwegen, hetgeen invloed heeft gehad om de behandelmogelijkheden van [verzoekster]. [verzoekster] heeft in haar verzoek een twintigtal verwijten opgesomd waarover zij getuigen wil horen om haar proceskansen beter in te kunnen schatten. Die afzonderlijke verwijten zullen hierna bij de beoordeling worden besproken.
3.3.
HMC c.s. voeren verweer tegen het verzoek dat hierna, voor zover van belang, zal worden besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat het verzoek is ingediend op 10 oktober 2024 zal het worden beoordeeld aan de hand van de destijds geldende wetgeving. De op 1 januari 2025 ingegane wetgeving omtrent het nieuwe bewijsrecht is in deze procedure niet van toepassing.
Beoordelingskader voorlopig getuigenverhoor
4.2.
Een voorlopig getuigenverhoor heeft als doel om de verzoeker ervan in staat te stellen opheldering te verkrijgen over de – wellicht nog niet precies bekende – feiten en omstandigheden waarvan hij in een eventuele procedure de bewijslast zal hebben, om zo zijn positie beter te kunnen beoordelen (HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250). Op grond van artikel 187 lid 3, aanhef en onder a en b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) (oud) dient het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor de aard en het beloop van de vordering van de verzoeker te vermelden, en de feiten of rechten die de verzoeker wil bewijzen. Dit dient hij te doen op zodanige wijze dat voor de rechter en de wederpartij voldoende duidelijk, en dus ook concreet, is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Ook dient duidelijk te worden gemaakt waarom de te horen getuigen hierover (mogelijk) kunnen verklaren (HR 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433).
4.3.
Indien het verzoek voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, heeft de verzoeker ervan in beginsel recht op een voorlopig getuigenverhoor. Op grond van vaste jurisprudentie zal een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor alleen worden afgewezen als: (1) de rechtbank van oordeel is dat van de bevoegdheid tot het gebruiken van dit middel misbruik wordt gemaakt, (2) het verzoek in strijd is met de goede procesorde, of (3) het verzoek moet afstuiten op een ander zwaarwichtig bezwaar. Ook geldt bij een verzoek als onderhavige de regel uit artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek (BW) dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt (HR 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433). Als geen van deze situaties zich voordoet en het verzoek verder aan alle eisen voldoet, dan wordt het verzoek toegewezen.
Relevante omstandigheden en uitgangspunten bij de beoordeling
4.4.
Partijen verschillen van mening over de vraag of het HMC tekortgeschoten is in de nakoming van behandelovereenkomst met [verzoekster] danwel onrechtmatig jegens [verzoekster] heeft gehandeld en als gevolg daarvan aansprakelijk kan worden gesteld. In dat kader maakt [verzoekster] HMC c.s. de hierna te bespreken verwijten, die door HMC c.s. worden betwist. Door horen van de opgegeven zestien getuigen wil [verzoekster] in de eerste plaats een inschatting kunnen maken of deze verwijten terecht kunnen worden gemaakt en in de tweede plaats welke verwijten mogelijk tot haar huidige schade hebben geleid. In dat kader houdt de rechtbank bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster] rekening met de volgende uitgangspunten en omstandigheden.
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 februari 2025 is gebleken dat HMC c.s. inmiddels alle beschikbare medische informatie over de behandelingen van [verzoekster] in het HMC Westeinde aan [verzoekster] hebben verstrekt. Dit is desgevraagd ter zitting door de advocaat van [verzoekster] aan de rechtbank bevestigd. De rechtbank gaat er daarom bij de beoordeling van onderhavig verzoek vanuit dat [verzoekster] beschikt over alle relevante informatie over haar medische behandeling tijdens haar diverse opnames in het HMC Westeinde.
4.6.
Zoals onder 4.4. al weergegeven wil [verzoekster] met het voorlopig getuigenverhoor allereerst een inschatting kunnen maken of zij de in het verzoekschrift opgenomen verwijten terecht maakt. Bij dit aspect neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat op grond van artikel 7:453 BW een hulpverlener bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht moet nemen en dat hij daarbij moet handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard. Dit houdt in dat een hulpverlener zorgvuldig, volgens de inzichten van de medische wetenschap en ervaring dient te handelen. Daarbij dient de hulpverlener te handelen als een redelijk bekwaam vakgenoot van gelijke medische categorie in gelijke omstandigheden met middelen die in redelijke verhouding staan tot het concrete behandelingsdoel. Het gaat er niet om wat, achteraf bezien, misschien ook had gekund en wellicht zelfs beter was geweest.
4.7.
De rechtbank zal hierna zoveel mogelijk in lijn met het chronologisch verloop van de gebeurtenissen per verwijt beoordelen of het verzoek ten aanzien van dat verwijt al dan niet toewijsbaar is. Verwijten die met elkaar samenhangen worden gezamenlijk besproken.
Verwijten 1 en 3
4.8.
Verwijten 1 en 3 zien op de verwijdering van de tumor op 17 oktober 2018 en de controles erna. [verzoekster] verwijt het HMC dat op 17 oktober 2018 de tumor – anders dan in de medische informatie is vermeld – niet volledig is verwijderd, zoals is geconstateerd door de behandelend artsen in Dubai (verwijt 1). Daarnaast zijn volgens [verzoekster] de MRI-scans in 2018, 2019, 2020 en 2021 niet juist beoordeeld en is er ten onrechte niet gezien dat de tumor in 2018 niet volledig verwijderd was (verwijt 3).
4.9.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 februari 2025 hebben HMC c.s. bevestigd dat in het operatieverslag van de operatie van 17 oktober 2018 staat dat de tumor ‘in toto’ (zoals ter zitting besproken betekent dit: volledig) is verwijderd. De vraag of deze vaststelling juist was evenals de vraag of de MRI-scans juist zijn beoordeeld, leent zich volgens HMC c.s. niet voor een voorlopig getuigenverhoor. Hierop is de advocaat van [verzoekster] gevraagd om duidelijk te maken op welk feitelijk gebeuren een verhoor naar het verwijderen van de tumor en het beoordelen van de MRI-scans betrekking moet hebben. In antwoord op die vraag heeft de advocaat van [verzoekster] aangegeven dat het, zoals HMC c.s. stellen, meer voor de hand ligt dat een medische deskundige beoordeelt of de MRI-scans al dan niet juist zijn beoordeeld door de zorgverleners van het HMC. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit eveneens voor de conclusie van het operatieteam dat de tumor bij de operatie in 2018 volledig is verwijderd. Gelet op het voorgaande heeft [verzoekster] geen belang bij een voorlopig getuigenverhoor naar verwijten 1 en 3. Daarom zal ten aanzien van deze verwijten het verzoek worden afgewezen.
Verwijten 4, 5, 6, 7, 11, 12 en 16
4.10.
Deze verwijten zien op de gang van zaken in de periode rondom de val uit bed op 17 januari 2022 en de hersenbloeding van [verzoekster] die daarna is vastgesteld. Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over een vraagstelling over deze gang van zaken. HMC c.s. hebben geen verweer gevoerd tegen het toestaan van een voorlopig getuigenverhoor ten aanzien van die vraagstelling. Het getuigenverhoor zal daarom in zoverre worden toegewezen. De vraagstelling luidt als volgt: “Op welke wijze heeft de verpleging, verzorging, behandeling en diagnostisering van [verzoekster] plaatsgevonden in de periode van 15 januari 2022 tot en met 17 januari 2022 en dan voor wat betreft 17 januari 2022 tot en met het eerste moment dat [verzoekster] is onderzocht nadat zij naast haar bed is aangetroffen, dat wil zeggen: tot en met het constateren van de grote hersenbloeding in de linkerhersenhelft van [verzoekster]?”
Verwijten 8, 9 en 10
4.11.
Deze verwijten zien op de communicatie over de val uit bed op 17 januari 2022. Volgens [verzoekster] is de val uit het bed in strijd met de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (GOMA) niet met [verzoekster] en/of naaste familie besproken (verwijt 8) en is de val niet als incident of calamiteit gemeld aan de betrokken instanties (verwijt 9). Tot slot is volgens [verzoekster] de val uit het bed ten onrechte verzwegen in de Engelse overdrachtsbrief d.d. 9 februari 2022 en in de ontslagbrief aan de huisarts d.d. 8 februari 2022 (verwijt 10).
4.12.
Ter zitting is besproken dat HMC c.s. niet betwisten dat de val niet is gemeld aan de hiervoor genoemde instanties en personen. Desgevraagd heeft de advocaat van [verzoekster] verklaard daar verder weinig over te kunnen vragen. Bij die stand van zaken valt niet in te zien dat [verzoekster] belang heeft bij het horen van getuigen met betrekking tot verwijten 8, 9 en 10. Ten aanzien van die verwijten wordt het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor dan ook afgewezen.
Verwijten 13, 14 en 17
4.13.
Deze verwijten zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat binnen het HMC Westeinde, na de constatering van de hersenbloeding van [verzoekster] op 17 januari 2022, geen behandelmogelijkheden meer voor haar werden gezien. De verwijten luidt als volgt: tijdens het verblijf van [verzoekster] in het HMC is er ten onrechte geen behandelplan gemaakt en uitgevoerd (verwijt 13), ter zitting heeft de rechtbank begrepen dat dit verwijt ziet op de hersenbloeding die op 17 januari 2022 is geconstateerd. De beslissing om na de constatering van de hersenbloeding op 17 januari 2022 geen verdere behandeling te verrichten, bijvoorbeeld bestaande uit een operatie, is zonder overleg met de naaste familie en/of [verzoekster] genomen (verwijt 14). Op 20 januari 2022 is [verzoekster] ten onrechte naar een verpleegtehuis verwezen en is aangegeven dat men binnen HMC niets meer voor haar kon doen. Er waren toen echter wel degelijk nog behandelmogelijkheden (verwijt 17).
4.14.
HMC c.s. hebben bevestigd dat het HMC na de hersenbloeding op 17 januari 2022 geen behandelmogelijkheden meer zag voor [verzoekster] en dat dit is meegedeeld. De advocaat van HMC c.s. heeft gesteld dat de vraag of dit oordeel van het HMC juist was, zich niet leent voor een voorlopig getuigenverhoor, maar bij uitstek zou kunnen worden voorgelegd aan een medisch deskundige. Die deskundige zou dan mogelijk ook iets kunnen zeggen over de vraag of er, anders dan het ziekenhuis heeft geoordeeld, nog wel behandelopties voor [verzoekster] aanwezig waren. Daarop heeft de advocaat van [verzoekster] geopperd dat het behandelteam (mogelijk) nog wel behandelmogelijkheden zag, maar deze heeft afgewezen. Voor die veronderstelling bestaat echter geen concrete aanwijzing.
Gesteld noch gebleken is dat het medisch dossier melding maakt van aanwezige behandelopties waarvoor niet is gekozen. Gelet op het voorgaande valt niet in te zien welk belang [verzoekster] heeft bij het horen van getuigen over het onbetwiste feit dat het behandelteam van het HMC heeft besloten [verzoekster] niet verder te behandelen en dat ook aan haar familie heeft meegedeeld. Voor zover [verzoekster] wil weten of er nog een behandeling mogelijk was geweest is daarvoor een medische beoordeling nodig. Dit leent zich niet voor een voorlopig getuigenverhoor. De rechtbank zal ten aanzien van deze verwijten daarom het verzoek afwijzen bij gebrek aan belang.
Verwijt 20
4.15.
Verwijt 20 houdt in dat het HMC (de rechtbank begrijpt: na de val uit het bed en haar hersenbloeding in januari 2022) de fit to fly verklaring onterecht heeft afgegeven, omdat [verzoekster] nog helemaal niet in staat was om te vliegen. Ter zitting heeft de advocaat van [verzoekster] desgevraagd verklaard dat over dit verwijt een medisch deskundige dient te oordelen, en dat ook hierover geen vragen in het kader van een voorlopig getuigenverhoor hoeven te worden gesteld. Het verzoek ten aanzien van dit verwijt wordt daarom afgewezen.
Verwijten 2, 15, 18 en 19
4.16.
Deze overige verwijten hebben betrekking op verschillende onderwerpen. De operatie aan de rug van [verzoekster] op 19 september 2019 is ten onrechte uitgevoerd, deze operatie had niet hoeven plaats te vinden (verwijt 2). Er is een urineweginfectie in het ziekenhuis ontstaan in de periode van 17 januari 2022 tot 9 februari 2022 (verwijt 15). De kosten verband houdend met het valincident in de vorm van de inschakeling van een traumachirurg zijn ten onrechte aan [verzoekster] doorbelast (verwijt 18). Bij het toezenden van het volledige medisch dossier van [verzoekster], worden aan [naam 1] de verpleegkundige aantekeningen, de beoordeling door de traumachirurg en de röntgenfoto’s van de beoordeling van de val niet meegezonden (verwijt 19).
4.17.
De advocaat van [verzoekster] heeft, na vragen van de rechtbank, kenbaar gemaakt dat [verzoekster] hierover geen vragen heeft om aan getuigen te stellen. Bij die stand van zaken heeft [verzoekster] naar het oordeel van de rechtbank geen redelijk belang om hierover getuigen te horen. Het verzoek zal daarom ook ten aanzien van deze verwijten worden afgewezen bij gebrek aan belang.
Conclusie
4.18.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal gelasten ten aanzien van de vraag waarover partijen het ter zitting van 25 februari 2025 eens zijn geworden. Die vraag luidt: Op welke wijze heeft de verpleging, verzorging, behandeling en diagnostisering van [verzoekster] plaatsgevonden in de periode van 15 januari 2022 tot en met 17 januari 2022 en dan voor wat betreft 17 januari 2022 tot en met het eerste moment dat [verzoekster] is onderzocht nadat zij naast haar bed is aangetroffen, dat wil zeggen: tot en met het constateren van de grote hersenbloeding in de linkerhersenhelft van [verzoekster]?
4.19.
Aangezien de praktijk uitwijst dat met het horen van meer dan vijf getuigen doorgaans geen redelijk doel wordt gediend, zal de rechtbank het aantal getuigen in eerste instantie beperken tot vijf. [verzoekster] mag zelf kiezen welke vijf getuigen dit zullen zijn, waarbij zij rekening kan houden met de vraagstelling waarover een verhoor is toegelaten zoals hiervoor is vermeld. Indien [verzoekster] na deze vijf getuigen meer getuigen wenst te horen, kan zij een onderbouwd verzoek daartoe indienen bij de rechter voor wie de verhoren zullen worden gehouden.
4.20.
Nu het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor zal worden toegewezen zal aan partijen worden verzocht hun verhinderdata over de komende vier maanden toe te zenden aan de rechtbank. Aan de hand van deze verhinderdata zal de rechtbank een datum bepalen voor het verhoor en een rechter-commissaris aanzoeken die het verhoor zal leiden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor met inachtneming van wat onder 4.18 en 4.19 is overwogen;
5.2.
bepaalt dat het verhoor zal plaatsvinden in het Paleis van Justitie te Den Haag aan de Prins Clauslaan 60 op een nader te bepalen datum en tijdstip ten overstaan van een nader te bepalen rechter als rechter-commissaris;
5.3.
bepaalt dat [verzoekster] uiterlijk twee weken na deze beschikking een afschrift van deze beschikking bij aangetekende brief of bij exploot aan HMC c.s. moet doen toekomen;
5.4.
bepaalt dat partijen binnen drie weken na heden hun verhinderdata over de komende vier maanden dienen op te geven aan de rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 2184