ECLI:NL:RBDHA:2025:7713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
C/09/678896 / KG ZA 25-53
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot levering van aandelen en betaling van een managementvergoeding in kort geding

In deze zaak, die op 12 maart 2025 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderden BNW Holding B.V. en [eiser] (gezamenlijk aangeduid als 'BNW c.s.') in kort geding dat H2Composites B.V. en [gedaagde] (gezamenlijk aangeduid als 'H2C c.s.') hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot betaling van een managementvergoeding en de levering van aandelen. De vordering tot levering van 50% van de aandelen in H2C aan [eiser] werd afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat partijen een overeenkomst hadden gesloten die deze overdracht verplichtte. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afspraken over de aandelen nog geformaliseerd moesten worden en dat er geen schriftelijke overeenkomst was die de overdracht bevestigde. De vordering tot betaling van een managementvergoeding van € 176.456,56 werd gedeeltelijk toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser] recht had op een redelijke vergoeding voor zijn werkzaamheden voor H2C in de periode van maart tot en met augustus 2024, maar dat de vordering niet volledig kon worden toegewezen omdat er geen schriftelijke managementovereenkomst was. Uiteindelijk werd H2C veroordeeld tot betaling van € 37.812,12 aan BNW, met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/678896 / KG ZA 25-53
Vonnis in kort geding van 12 maart 2025
in de zaak van

1.BNW Holding B.V. te Rotterdam,

2. [eiser]te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. P. Obbeek te Delft,
tegen:

1.H2Composites B.V. te Delft,

2. [gedaagde]te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.A.L.M. Willems te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘BNW’, ‘ [eiser] , ‘H2C’ en ‘ [gedaagde] ’. BNW en [eiser] worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘BNW c.s.’, en H2C en [gedaagde] als ‘H2C c.s.’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 februari 2025 met producties 1 tot en met 18;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 20;
- de door BNW c.s. overgelegde aanvullende producties 19 tot en met 24;
- de door H2C c.s. overgelegde aanvullende producties 21 en 22;
- de op 19 februari 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is ingenieur van beroep en houdt zich onder andere bezig met de ontwikkeling van producten voor opslag van gas. Hij is middellijk aandeelhouder en bestuurder van BNW, een holding vennootschap.
2.2.
[gedaagde] heeft een familiebedrijf dat zich onder meer bezighoudt met het vervaardigen van producten voor opslag en transport van gas.
2.3.
[eiser] had (via BNW) een managementovereenkomst lopen met ingenieursbureau Ale Holding B.V. (hierna: ALE). Deze overeenkomst is door opzegging op 14 augustus 2023 met een opzegtermijn van een half jaar, op 29 februari 2024 geëindigd. ALE is op 26 maart 2024 in staat van faillissement verklaard.
2.4.
In november 2023 hebben [eiser] en [gedaagde] , die elkaar al jarenlang kennen op zakelijk vlak, het idee opgevat om een samenwerking aan te gaan in een nieuw op te richten vennootschap met als doel het doen van onderzoek naar de mogelijkheden, de ontwikkeling en productie van drooggewikkelde hoge druktanks voor de opslag/transport van waterstof (hierna ook: de samenwerking). De achterliggende gedachte was dat [gedaagde] (via een van zijn vennootschappen) de financiële middelen ter beschikking zou stellen en dat [eiser] met een team van ingenieurs (afkomstig van ALE) een nieuw product zou ontwikkelen.
2.5.
De heer mr. [naam 1] (hierna: [naam 1] ), die al eerder in opdracht van ALE juridische werkzaamheden had verricht, werd voor het verrichten van juridische diensten bij de samenwerking betrokken. Met [naam 1] werd afgesproken dat hij in ruil daarvoor 5% van de aandelen in de nog op te richten vennootschap zou verkrijgen.
2.6.
Op 23 november 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] en [naam 1] per e-mail een lijst met punten gestuurd (hierna: de lijst). Het e-mailbericht vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Ha [gedaagde] en [naam 1] ,
Onderstaand het lijstje wat [gedaagde] en [eiser] op 15 november thuis bij [gedaagde] hebben besproken.
Waar we nu uit zijn (behoudens zaken die we zijn vergeten en zaken die we wellicht nog niet helemaal goed hebben uitgedacht):
1. aandelen medewerkers: 4 x 5% = 20% [accoord]
2. aandelen [naam 1] : 5% (met juridische ondersteuning [naam 1] in ruil) [accoord]
3. start aandelen Rota: 50%
4. start aandelen/opties [eiser] : optie op aandelen [eiser] : 25% met uitbreiding naar nogmaals 25% (dus totaal 50%) bij aflossen van leningen zoals door RoTa verstrekt
5. (…).
6. lening/storting Rota: zie boven. Op basis van werkelijke kosten. Nu inschatting budget waar zeker nog zaken ontbreken cq ingeschat zijn.
7. aandelen na aflossing Rota: 25% voor [eiser] (zie eerder)
8. aandelen/opties na aflossing, [eiser] : 50%, zie eerder
9. man fee [eiser] : 125k op jaarbasis, mogelijk pas later te factureren (met terugwerkende kracht) afhankelijk situatie [eiser]
10. Gelden die binnenkomen bij H2C die direct danwel indirect uit subsidiestromen komen worden niet gelabeld als lening vanuit Rota.
Wat verder ter tafel kwam:
• directie H2C door WvR.
(…)
Ik stel voor dat [gedaagde] ook even feed back geeft op bovenstaande en dan relevante zaken door [naam 1] omzetten naar Term Sheet. Tekenen. En dan alles meenemen in SHA.”
2.7.
Met het oog op de samenwerking is op 24 november 2023 H2C opgericht. Volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is Rota Holding B.V. (hierna: Rota Holding) enig aandeelhouder en bestuurder van H2C. [gedaagde] is een van de bestuurders van Rota Holding en Stichting Administratiekantoor Rota Holding is de aandeelhouder.
2.8.
Op 9 februari 2024 heeft [eiser] aan [gedaagde] het volgende gemaild:
“(…) Wij hebben ook nog wat zaken formeel vast te leggen. Handshake werkte wel bij mij. Maar beter die Termsheet maar eens te tekenen (kan ook dinsdag) en dan vanaf daar ook eea goed schriftelijk vast te leggen in een optie- en management regeling toch?”
2.9.
Op 13 februari 2024 hebben [eiser] en [gedaagde] de lijst van 23 november 2023 ondertekend (zie 2.6).
2.10.
Op 20 februari 2024 heeft Rota Holding een aandeelhoudersovereenkomst ondertekend met [naam 1] en vier medewerkers van H2C. In die aandeelhoudersovereenkomst is opgenomen dat Rota Holding 75% van de aandelen in H2C houdt en dat de overige 25% gelijkelijk is verdeeld onder [naam 1] en de vier medewerkers van H2C zodat zij ieder 5% van de aandelen in H2C houden. Zowel de aandeelhoudersovereenkomst als de arbeidsovereenkomsten van de medewerkers van H2C zijn door [naam 1] opgesteld. In de aandeelhoudersovereenkomst is in artikel 8.1. een aanbiedingsplicht van de aandelen opgenomen in het geval de arbeidsovereenkomst, om wat voor reden dan ook, eindigt.
2.11.
In een e-mailbericht van 29 augustus 2024 heeft [gedaagde] aan [eiser] en [naam 1] het volgende geschreven:
“(…) Goed om gisteren bij elkaar gezeten te hebben en zaken uitgesproken te hebben, met een diner aan het IJ; willen we nog iets vastleggen en acties benoemen? Misschien wel beter voor de duidelijkheid.
Zoals jullie weten hou ik van heldere afspraken en zo min mogelijk gedoe en “door de voordeur”.
Het moet mij echt van het hart dat ik gisteren terugrijdend naar huis toch met een vreemd gevoel ben achter gebleven.
Naar nu blijkt gaat [eiser] er vanuit dat hij in z’n eigen holding kennelijk “de WBSO 2024” gelden op wil halen. Dat geld hoort bij H2C thuis. We hebben toch niet voor niets onder punt 6 van de uitgangspunten opgenomen “lening/storting Rota: zie boven. Op basis van werkelijke kosten”.
Maar het kan ook niet de bedoeling zijn van RVO dat de subsidie niet terecht komt op een andere plaats dan H2C. Immers met die subsidie wordt het H2C mogelijk gemaakt om haar doel te behalen.
Mag ik de beschikking zien?
Mijn vraag aan [jou] [eiser] is wel uit te leggen hoe we dit moeten zien en waarom je dit niet eerder gedeeld hebt met mij. Dit voelt namelijk echt niet goed. (…)”
2.12.
[eiser] heeft daar op 30 augustus 2024 als volgt op gereageerd:
“ [gedaagde] , Goed om zaken vast te leggen. Net zoals ik dat van ons gesprek op 15 november 2023 ook heb gedaan. (…)
Om te beginnen heb ik nooit iets verzwegen over de WBSO. Sterker: er is uitgebreid over gesproken, ook over het feit dat er bij BNW controle 2023 heeft plaatsgevonden. (…)
Maar los daarvan: als we overeenkomen dat de management fee 125kEUR (en iedereen weet dat ik van 150k af kwam) per jaar is en dat de kostenpost voor H2C dan is het aan mij om m’n uitgaven (salaris, auto, laptop, etc) te bepalen. Ik had ook geen WBSO kunnen aanvragen. En dan? Maar ik kan mezelf ook een veel lager salaris uitbetalen. En dan? Heeft dat dan consequenties op m’n management fee?
De ironie is dat met nog steeds het chagrijn in m’n lijf over woensdagmiddag wel direct donderdagochtend contact heb opgenomen met Karin en we besproken hebben dat we even op een rij moeten zetten hoe we een optimum kunnen vinden uitgaande van de gemaakte afspraken; management fee versus direct dienstverband danwel via BNW (die ik eigenlijk helemaal niet meer wil gebruiken en sinds februari heb ik mezelf geen salaris kunnen uitbetalen) (…) Maar dat was voor je email.
Tot dit moment heeft H2C geen enkele fee betaald. Ik rij wel meer dan 15.000 km voor H2C, leen en auto uit voor ritten naar [naam 2] , schiet privé meer dan 10k voor maar heb sinds oktober 2023 nihil inkomsten. En dan opmerkingen over m’n vakantiedagen. (…)
Wat de uitkomst van het beste (WBSO) scenario ook gaat worden, de openstaande kosten en fee gaan volledig en per omgaande betaald worden (en niet “ergens volgend jaar”).
Maar mocht het vertrouwen bij je/jullie weg zijn( en ik kan het eerlijk gezegd niet anders interpreteren); laten we dan “door de voordeur” heel snel, netjes en dan ook op basis van gemaakte afspraken, afscheid nemen.”
2.13.
Op 1 september 2024 heeft BNW aan H2C een factuur gestuurd van € 107.221,83 inclusief btw, met de omschrijvingen ‘Fee as per signed Term Sheet upto and including August 2024’ en ‘km vergoeding conform bijlage’. Van die factuur heeft H2C alleen de reiskosten van € 5.279,75 aan BNW voldaan.
2.14.
In een e-mailbericht van 23 oktober 2024 heeft [gedaagde] aan [eiser] onder meer het volgende geschreven:
“Zo kwamen we eind vorig jaar met het plan om H2Composites te beginnen. Jij vond dat je nog niet formeel aan de gang kon ivm concurrentiebeding met ALE (wat snel failliet zou gaan).
De start in januari 2024 was voor mij al niet lekker (ik hou van een vliegende start): het kantoor konden we al in december betrekken, maar de eerste week van januari had je nog steeds niet de benodigde PC’s geregeld en het personeel zat er al.
Vervolgens zijn we met de jongens aan de gang gegaan, en de samenwerking met [naam 2] in [plaats] ingezet. Op de dinsdagmorgens was ik in Delft, meestal eerder dan jij. Je communicatie was matig, aansturing van de jongens vond ik dun, je manier van werken niet erg gestructureerd, rapportages (technisch en financieel) moest ik zelf opdoen bij mijn komst: ik was niet onder de indruk van je functioneren als CEO, en daarmee kun je geen verantwoording nemen/leiding geven. Ik meende dat ook voldoende geventileerd te hebben, maar je hebt een goede zender en een goede ontvanger nodig om te communiceren. En je was druk met ALE, en je was formeel nog niet in dienst, dus vandaar de wat voor mijn doen softe houding van mijn kant.
Klaarblijkelijk heb je ook niet opgevangen dat het mij en mijn familie irriteerde dat je met een nieuwe start-up, waar wij in je geloofden, geld investeerden en je een nieuwe kans gaven, toch veel op vakantie ging (2 x wintersport, op safari in Zuid-Afrika, regelmatig naar de schoonfamilie ergens in NO Europa). (…) In maart 24 ging ALE failliet, toen heb ik me meer gedistantieerd van de langdradige ALE verhalen, maar ook daarna wilde je nog steeds onder het maaiveld blijven, was je veel bezig met ALE, wat H2C niet ten goede kwam. (…)
In juni liepen we dood bij H2C: met droog wikkelen kwamen we niet boven de 500 bar barstdruk. (…) Vervolgens reageer je op vrijdagavond 30 augustus met een opzegging (al is er geen officiële dienstbetrekking), en dat ging je de opvolgende maandagmorgen ook nog aan het personeel vertellen. (…)”
2.15.
Nadien is tussen partijen een geschil ontstaan over de betaling van een managementvergoeding aan BNW in verband met de door [eiser] geleverde diensten voor H2C en de levering van aandelen in H2C aan [eiser] . Partijen, althans hun advocaten, hebben daar veelvuldig over gecorrespondeerd. Dat heeft niet tot een oplossing geleid.

3.Het geschil

3.1.
BNW c.s. vorderen – zakelijk weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
H2C c.s. hoofdelijk te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, aan BNW te voldoen een bedrag van € 176.456,56, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 1 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen al het nodige te doen en het ertoe te leiden dat Rota Holding B.V. uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van het vonnis aan [eiser] levert 50% van de aandelen in H2C, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen gedeelte van die aandelen, tegen betaling door [eiser] van € 1,-, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- per dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
H2C c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voeren BNW c.s. – samengevat – het volgende aan. Op grond van de afspraken die [eiser] op 23 november 2023 met [gedaagde] heeft gemaakt, maakt [eiser] aanspraak op een managementvergoeding van € 125.000 per jaar. Dat komt neer op een bedrag van € 12.604,04 inclusief btw per maand. [eiser] heeft sinds 1 januari 2024 via BNW managementwerkzaamheden verricht voor H2C en heeft daar niet voor betaald gekregen. BNW c.s. vorderen nakoming van de in november 2023 gemaakte afspraken. H2C c.s. zijn gehouden om een bedrag van € 176.456,56 (€ 12.604,04 × 14 maanden) aan BNW te voldoen. [eiser] heeft daar een (spoedeisend) belang bij omdat hij in zijn levensonderhoud dient te voorzien. Onderdeel van de afspraken is ook dat [eiser] 50% van de aandelen in H2C verkrijgt. [gedaagde] heeft zich verplicht om die aandelen aan [eiser] te leveren, maar heeft daar tot op heden niet aan voldaan.
3.3.
H2C c.s. voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
In geschil is of H2C c.s. zijn gehouden om een bedrag van € 176.456,56 aan managementvergoedingen aan BNW te betalen (vordering 1) en of aan [eiser] 50% van de aandelen in H2C moeten worden geleverd (vordering 2). De voorzieningenrechter zal eerst vordering 2 en daarna vordering 1 bespreken.
levering aandelen?
4.2.
BNW c.s. voeren aan dat partijen op 23 november 2023 zijn overeengekomen dat [eiser] van Rota Holding 50% van de aandelen in H2C krijgt. Zij beroepen zich daarbij op punt 4 van de lijst (zie 2.6). In de visie van BNW c.s. heeft [gedaagde] zich door ondertekening van die lijst verbonden om die aandelenoverdracht te bewerkstelligen. [gedaagde] betwist dat.
4.3.
BNW c.s. worden niet gevolgd in hun betoog. In de eerste plaats valt uit de omschrijving van punt 4 van de lijst niet onmiskenbaar af te leiden dat partijen daadwerkelijk een (directe) aandelenoverdracht hebben beoogd, omdat wordt gesproken over een
optieop aandelen. H2C c.s. voeren in dit verband terecht aan dat uit de lijst niet blijkt binnen welke termijn die optie kan worden uitgeoefend, door wie en tegen welke prijs. Daar is niets over vermeld. Anders dan BNW c.s. menen, volgt uit de lijst dus niet evident dat [eiser] per direct aanspraak kan maken op levering van 25% van de aandelen in H2C. Daar komt bij dat in de lijst is vermeld dat de
optieop aandelen kan worden uitgebreid met nogmaals 25%, wanneer de leningen die Rota Holding aan H2C heeft verstrekt zijn afgelost. Deze laatste voorwaarde geldt volgens H2C c.s. voor de volle 50% en niet alleen voor de tweede 25%. Wat daar ook van zij, nergens blijkt uit dat aan die voorwaarde is voldaan en dat wordt ook gemotiveerd betwist door H2C c.s. De voorzieningenrechter gaat voorbij aan de - onnavolgbare - stelling van BNW c.s. dat bij gebrek aan inzage in de financiën en administratie van H2C het ervoor moet worden gehouden dat voornoemde leningen zijn afgelost. Daar is geen enkel aanknopingspunt voor.
4.4.
De voorzieningenrechter acht verder van belang dat partijen na 23 november 2023 nimmer iets schriftelijk hebben vastgelegd; met [eiser] is ook geen aandeelhoudersovereenkomst gesloten. Dat is met [naam 1] en vier personeelsleden van H2C wel gedaan. Deze omstandigheid wijst er dan ook veeleer op dat de afspraken met [eiser] met betrekking tot de aandelen nog geformaliseerd moesten worden. Dat strookt ook met het feit dat [eiser] daar op 9 februari 2024 nog om heeft gevraagd (zie 2.8). Dat is allemaal niet gebeurd. Daarnaast is het nog maar de vraag of, indien wel een arbeids- of managementovereenkomst en aandeelhoudersovereenkomst met [eiser] was gesloten, [eiser] niet contractueel gehouden zou zijn geweest om zijn aandelen weer terug aan te bieden, nu niet in geschil is dat hij inmiddels geen enkele betrokkenheid meer heeft bij H2C. H2C c.s. hebben immers aangevoerd dat eenzelfde aanbiedingsplicht van aandelen, zoals opgenomen in de aandeelhoudersovereenkomst met de personeelsleden, ook voor [eiser] zou gaan gelden. Dat, zoals [eiser] aanvoert, expliciet is besproken dat dat niet voor hem zou gelden is op geen enkele manier onderbouwd en door H2C c.s. gemotiveerd betwist.
4.5.
Het voorgaande brengt mee dat in dit kort geding niet voldoende aannemelijk is geworden dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] zonder meer moet bewerkstelligen dat 50% van de aandelen die Rota Holding in H2C houdt aan [eiser] wordt overgedragen. Overigens staat dit nog los van de vraag of [gedaagde] daartoe wel bevoegd is (wat door H2C c.s. wordt betwist). Voor een veroordeling van [gedaagde] daartoe is dan ook geen plaats. Vordering 2 is gelet hierop niet toewijsbaar.
betaling managementvergoeding?
4.6.
Dan resteert de vraag of BNW aanspraak kan maken op managementvergoedingen. Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Onderzocht moet worden of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Dat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen. Daarnaast moet sprake zijn van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Voorts dient in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken te worden.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat tussen H2C c.s. en BNW een managementovereenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan H2C c.s. gehouden zijn vanaf 1 januari 2024 een managementvergoeding van € 125.000 (exclusief BTW) op jaarbasis aan BNW te betalen. Een schriftelijke managementovereenkomst is er niet. Het enige aanknopingspunt, waar BNW c.s. zich op beroepen, is punt 9 in de lijst van 23 november 2023, waarin het volgende staat:
“man fee [eiser] : 125k op jaarbasis, mogelijk pas later te factureren (met terugwerkende kracht) afhankelijk situatie [eiser] ”. Dat met ‘man fee’ een managementvergoeding en met ‘ [eiser] ’ [eiser] wordt bedoeld, staat niet ter discussie. Uit voornoemde zinsnede blijkt echter niet wat wordt bedoeld met ‘afhankelijk situatie [eiser] ’ en wie, [eiser] of BNW, wanneer facturen (aan H2C) zou mogen versturen voor managementvergoedingen. Het e-mailbericht van 23 november 2023 biedt daar geen uitsluitsel over en is dus niet zonneklaar zoals BNW c.s. doen voorkomen. Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat, zoals H2C c.s. aanvoeren, partijen wel de intentie hadden om een managementovereenkomst met elkaar te sluiten, met als uitgangspunt een managementvergoeding van € 125.000 op jaarbasis, maar dat het nooit zo ver is gekomen. Ook blijkt uit e-mailcorrespondentie uit april en juni 2024, waar H2C c.s. naar hebben verwezen, dat een andere optie was dat [eiser] in dienst zou treden bij H2C. Dat betekent dat kennelijk toen ook nog de mogelijkheid van een arbeidsovereenkomst in plaats van een managementovereenkomst werd overwogen.
4.8.
Wel is aannemelijk dat [eiser] op enig moment in 2024 feitelijk als CEO bij H2C aan de slag is gegaan (zie 2.14) en in ieder geval tot eind augustus voor H2C heeft gewerkt, zodat hij naar voorlopig oordeel recht heeft op betaling van een redelijk loon in de periode dat hij werkzaamheden voor H2C heeft verricht. Tussen partijen is in geschil wanneer de werkzaamheden van [eiser] bij H2C zijn aangevangen. BNW c.s. stellen dat dat per 1 januari 2024 is geweest, maar zij worden hierin niet gevolgd. [eiser] had op 1 januari 2024 immers nog een managementovereenkomst lopen met ALE, die pas op 29 februari 2024 is geëindigd. Voor de aanvang van de werkzaamheden van [eiser] moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit kort geding daarom worden uitgegaan van 1 maart 2024. H2C c.s. hebben onweersproken gesteld dat [eiser] na augustus 2024 (nagenoeg) geen werkzaamheden meer voor H2C heeft verricht, zodat voor het eindigen van de werkzaamheden van [eiser] wordt uitgegaan van eind augustus 2024. In het kader van dit kort geding acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat [eiser] aanspraak kan maken op een redelijke vergoeding voor zijn werkzaamheden in de periode maart tot en met augustus 2024. Die vergoeding moet door H2C worden betaald. Niet valt in te zien waarom [gedaagde] daartoe (in privé) hoofdelijk verbonden is, zodat de vordering ten aanzien van hem niet kan worden toegewezen.
4.9.
Voor de berekening van de door H2C te betalen vergoeding zal aansluiting worden gezocht bij het door BNW c.s. gevorderde maandbedrag van € 12.604,04 inclusief btw. Nu partijen twisten over de vraag welke werkzaamheden [eiser] daadwerkelijk heeft verricht en hoeveel uren daarmee gemoeid zijn geweest, acht de voorzieningenrechter het redelijk om in dit kort geding de helft van voornoemd bedrag tot uitgangspunt te nemen. Dat komt neer op een bedrag van in totaal € 37.812,12 (6 maanden × € 6.302,02). Daarmee wordt een eventueel restitutierisico beperkt. In een bodemprocedure kan de discussie over de inhoud en omvang van de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden uitvoerig(er) aan de orde komen en zo nodig nader bewijs worden geleverd. Voorshands is in ieder geval voldoende aannemelijk dat de bodemrechter de vordering van BNW c.s. tegen H2C zal toewijzen tot ten minste voornoemd bedrag. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij voor zijn inkomen afhankelijk is van een vergoeding (via BNW) voor zijn werkzaamheden voor H2C en hij heeft voor zijn inspanningen tot op heden niets betaald gekregen, met uitzondering van zijn reis- en onkosten. Dat rechtvaardigt in dit geval een spoedvoorziening in kort geding.
4.10.
H2C c.s. hebben nog aangevoerd dat zij geen zaken hebben gedaan met BNW, maar altijd zaken deden met [eiser] in privé. Voor zover H2C c.s. aanvoeren dat zij om die reden niets aan BNW hoeven te betalen, wordt dit verweer gepasseerd. Of het zo is dat H2C c.s. enkel zaken deden met [eiser] , kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het midden blijven, omdat het aan de toewijzing van de vordering niet in de weg staat. [eiser] heeft immers gevorderd dat het hem toekomende bedrag voor zijn werkzaamheden aan zijn holding moet worden betaald. Niet valt in te zien waarom H2C dat zou kunnen weigeren; daarmee betaalt zij immers bevrijdend voor de door [eiser] verrichte werkzaamheden. Dat klemt te meer nu H2C wist dat het gebruikelijk voor [eiser] is om te factureren via zijn holding, en hij ook bij ALE zijn managementvergoeding aan BNW heeft laten uitbetalen. De vordering van BNW c.s. is gelet op het voorgaande toewijsbaar tot een bedrag van € 37.812,12, bij wijze van voorschot op een definitieve afrekening. Nu voorshands niet aannemelijk is dat sprake is van een handelstransactie tussen [eiser] , althans BNW, en H2C, waarop de wettelijke handelsrente van toepassing is, zal als het mindere daarvan de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
conclusie
4.11.
De slotsom is dat vordering 1 wordt toegewezen zoals in de beslissing vermeld. Vordering 2 wordt afgewezen.
4.12.
Uitgangspunt is dat uitspraken uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Nu H2C c.s. zich verweren tegen de uitvoerbaarheid bij voorraad, dient een afweging van de wederzijdse belangen plaats te vinden. Het belang van [eiser] is erin gelegen dat hij (via BNW) betaald krijgt voor door hem verrichte werkzaamheden en daarmee in zijn levensonderhoud kan voorzien. Dat is een zwaarwegend belang. H2C c.s. voeren aan dat zij belang hebben bij niet-tenuitvoerlegging van het vonnis omdat een groot restitutierisico bestaat. Volgens H2C c.s. is BNW een lege vennootschap zonder enige activa. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter prevaleert in dit geval het belang van [eiser] boven het belang van H2C c.s. Daartoe is redengevend dat de vordering slechts voor (ongeveer) een vierde wordt toegewezen, zonder meer aannemelijk is dat H2C gehouden is tot betaling van een redelijke vergoeding voor door [eiser] verrichte werkzaamheden, het restitutierisico onder deze omstandigheden gering is en H2C c.s. ook niet aannemelijk hebben gemaakt dat BNW, dan wel [eiser] , in voorkomend geval niet in staat zal zijn om H2C het toegewezen bedrag (deels) terug te betalen. Het vonnis zal dan ook uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
proceskosten
4.13.
Nu het geschil een uitvloeisel is van een (mislukte) samenwerking tussen partijen en zij over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt H2C om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan BNW te betalen een bedrag van € 37.812,12 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over dit bedrag, met ingang van 11 februari 2025 tot en met de dag der algehele voldoening;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van de procedure;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.
yd