ECLI:NL:RBDHA:2025:7719

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
C/09/680224 / FA RK 25-1095
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot kinderalimentatie en partneralimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2025 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De vrouw heeft verzocht om voorlopige voorzieningen, waaronder het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, voorlopige kinderalimentatie en partneralimentatie. De man heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw in augustus 2024 feitelijk uit elkaar zijn gegaan en dat zij samen een minderjarig kind hebben. De vrouw heeft verzocht om een voorlopige kinderalimentatie van € 925,- per maand en een partneralimentatie van € 5.293,- bruto per maand. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de kinderalimentatie vastgesteld op 13 februari 2025, de datum van indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 937,- per maand en de man is veroordeeld tot betaling van € 795,- per maand aan kinderalimentatie. Voor de partneralimentatie heeft de rechtbank de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 4.232,- bruto per maand, en de man is veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vrouw het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning krijgt, terwijl de man niet meer in de woning mag verblijven. De rechtbank heeft de ouders verwezen naar mediation om de communicatie te verbeteren en afspraken te maken over de zorg voor het kind en de afwikkeling van de echtscheiding. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 25-1095
Zaaknummer: C/09/680224
Datum beschikking: 14 april 2025

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 13 februari 2025 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H.J. Roetman te Gouda.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. P.P. Hoyng te Haarlem.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het bericht van 25 maart 2025, met bijlage namens de vrouw;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift
- het bericht van 30 maart 2025, met bijlage, namens de vrouw.
Op 31 maart 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw en de man, bijgestaan door hun advocaten en namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) [naam] .

Feiten

- De man en de vrouw zijn op [dag] 2015 te [plaats] gehuwd.
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [minderjarige] ( [minderjarige] ), geboren op [geboortedag 1] 2013 te
[geboorteplaats] .
- [minderjarige] verblijft op dit moment bij de vrouw in Nederland en de man verblijft in Spanje.
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
- De vrouw heeft uit een eerdere relatie nog twee (jong) meerderjarige kinderen:
[jongmeerderjarige 1] ( [geboortedag 2] 2002) en [jongmeerderjarige 2] ( [geboortedag 3] 2006).

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt ertoe dat:
- de vrouw gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] , [postcode] [plaats] , met het bevel dat de man die woning verder niet mag betreden;
- een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige kinderalimentatie voor [minderjarige] van € 925,- per maand wordt vastgesteld, met ingang van 1 december 2024, althans een zodanige bijdrage en met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht;
- een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige partneralimentatie van
€ 5.293,- bruto per maand wordt vastgesteld, met ingang van 1 december 2024, althans een zodanige bijdrage en met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht;
- de man de helft van de eigenaarslasten van de echtelijke woning aan de vrouw dient te voldoen, zo lang hij samen met de vrouw hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire geldlening;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens verzoekt de man zelfstandig nog dat:
- een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de minderjarige [minderjarige] (zorgregeling) wordt vastgesteld, in die zin dat [minderjarige] voorlopig maandelijks één volle week bij de man zal verblijven, waarbij geldt dat de man naar Nederland zal afreizen en een huis in de omgeving van [plaats] zal huren, althans een zodanige zorgregeling te bepalen als de rechtbank juist acht;
- een voorlopige vakantieregeling ten aanzien van de minderjarige [minderjarige] wordt vastgesteld, in die zin dat [minderjarige] de helft van de schoolvakanties bij de man zal verblijven, waarbij de man [minderjarige] in Nederland zal ophalen en zal meenemen naar Spanje, althans een zodanige regeling als de rechtbank juist acht;
- een door de man aan de vrouw met ingang de datum van de beschikking te betalen voorlopige kinderalimentatie wordt vastgesteld van € 412,- per maand, althans een zodanig bedrag en zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- een door de man aan de vrouw met ingang van de datum van de beschikking te betalen voorlopige partneralimentatie wordt vastgesteld van € 532,- bruto per maand, althans een zodanig bedrag en zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Voorlopige zorgregeling
Uit de stukken en wat op de zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank het volgende gebleken. In augustus 2024 is de relatie tussen partijen geëindigd, waarna de man naar het buitenland is vertrokken. De man woont nu bij zijn nieuwe vriendin in Spanje. De vrouw is met [minderjarige] en haar zoon [jongmeerderjarige 2] achter gebleven in de echtelijke woning. De man heeft [minderjarige] in november 2024 nog drie keer gezien, maar daarna heeft hij geen contact meer met [minderjarige] gehad. De man stelt bijna dagelijks contact te zoeken met [minderjarige] , ook via de vrouw, wat overigens door de vrouw wordt betwist, maar dat [minderjarige] hierop niet reageert. De vrouw geeft aan dat [minderjarige] verdrietig en boos is en zich in de steek gelaten voelt door het vertrek van de man naar het buitenland. De rechtbank is gebleken dat beide ouders staan achter regelmatig contact tussen de man en [minderjarige] . Zij verschillen echter van mening over de invulling van de (voorlopige) zorgregeling. De vrouw wil het contact zorgvuldig opbouwen en de man stelt voor dat [minderjarige] één volle week per maand bij hem zal verblijven, waarbij hij naar Nederland zal afreizen en een woning in de omgeving van [plaats] zal huren.
Op de zitting heeft de rechter met de ouders besproken dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij zo spoedig mogelijk weer met elkaar in gesprek gaan en samen gaan kijken hoe ze het contact tussen de man en [minderjarige] vorm kunnen geven. Hiervoor is de mogelijkheid van een verwijzing vanuit de rechtbank naar mediation besproken. Beide ouders hebben ingestemd met een verwijzing naar mediation. De rechtbank zal de ouders via het mediationbureau naar de voor hen bekende mediator verwijzen als na te melden. Bij mediation kunnen de ouders dan werken aan de verbetering van hun onderlinge communicatie en vertrouwen en afspraken maken over de invulling van de (voorlopige) zorgregeling tussen [minderjarige] en de man alsmede de vakantieregeling. Tevens kunnen de ouders bij mediation de afwikkeling van de echtscheiding bespreken, waaronder het opstellen van een ouderschapsplan. De rechtbank verzoekt de ouders om de rechtbank tijdig te informeren over de resultaten van mediation in de nog aanhangig te maken bodemprocedure tussen partijen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man tot het vaststellen van een voorlopige zorgregeling en vakantieregeling afwijzen.
Voorlopige kinderalimentatie
Ingangsdatum
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de ingangsdatum van de vast te stellen voorlopige kinderalimentatie te beoordelen. De vrouw verzoekt de voorlopige kinderalimentatie vast te stellen met ingang van 1 december 2024, omdat de man sinds die tijd geen enkele bijdrage meer heeft geleverd. De man verzet zich hiertegen en verzoekt de voorlopige kinderalimentatie met ingang van de datum van de beschikking vast te stellen. Hij voert daartoe aan dat hij sinds zijn vertrek nog ruim heeft bijgedragen aan de kosten van [minderjarige] door middel van diverse stortingen. Als uitgangspunt geldt dat de ingangsdatum wordt vastgesteld per de datum van indiening van het verzoekschrift, tenzij er omstandigheden zijn die aanleiding geven anders te beslissen. De rechtbank vindt het door de vrouw gestelde onvoldoende om af te wijken van hetgeen gebruikelijk is en zal daarom de voorlopige kinderalimentatie vaststellen op de datum van indiening van het verzoekschrift (13 februari 2025), mede omdat de man vanaf dat moment in ieder geval rekening heeft kunnen houden met deze verplichting.
Behoefte van [minderjarige]
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind (de behoefte) zijn. De behoefte van [minderjarige] is tussen de ouders in geschil. De rechtbank zal daarom eerst de behoefte vaststellen.
De rechtbank begrijpt uit de overgelegde stukken dat de man en de vrouw in augustus 2024 feitelijk uit elkaar zijn gegaan. Anders dan de vrouw stelt, zal de rechtbank daarom de behoefte van [minderjarige] berekenen op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2024 (periode 2024-2).
Voor het bepalen van de behoefte moet verder het netto besteedbaar inkomen (NBI) van ieder van de ouders tijdens hun samenleving worden bepaald.
NBI vrouw in 2024
De rechtbank gaat bij de vrouw uit van de door haar als productie 5 overgelegde jaaropgave 2024. Daaruit blijkt een jaarinkomen over 2024 van € 14.503,-.
Uitgaande van dit inkomen en van de aan de vrouw toekomende fiscale kortingen inclusief de inkomensafhankelijke combinatiekorting berekent de rechtbank volgens de aangehechte berekening het gemiddeld NBI van de vrouw op het moment van de samenleving op
€ 1.209,- per maand (tarief 2024-2).
NBI man 2024
In geschil is de vraag van welk inkomen bij de berekening van het NBI van de man moet worden uitgegaan. De man was in dienst als algemeen directeur bij [bedrijf] B.V.. Uit de door de man als productie 4 overgelegde beëindigingsovereenkomst van 5 juli 2024 is gebleken dat de man vanaf 1 juli 2024 vrijgesteld is van zijn werkzaamheden en dat het dienstsverband per 1 januari 2025 met wederzijds goedvinden is beëindigd. Tot deze einddatum zou de man zijn gebruikelijke salaris en verdere emolumenten (behoudens reis- en onkostenvergoeding) ontvangen. De man heeft twee salarisstroken over oktober 2024 en november 2024 overgelegd. De man stelt dat moet worden uitgegaan van een bruto jaarinkomen van € 162.000,-, zoals blijkt uit deze overgelegde salarisstroken. De vrouw betwist dit en stelt dat moet worden uitgegaan van een jaarinkomen van € 198.681,-, zoals blijkt uit de aangifte IB 2023.
Anders dan de man betoogt, zal de rechtbank bij de berekening van zijn NBI uitgaan van een jaarinkomen van € 198.681,- zoals de vrouw betoogt. De rechtbank constateert dat de man slechts twee salarisstroken over oktober 2024 en november 2024 heeft overgelegd. De salarisstrook over december 2024 ontbreekt, terwijl de man per 1 januari 2025 uit dienst is gegaan. Daarnaast is onder meer uit de beëindigingsovereenkomst naar voren gekomen dat het salaris van de man niet alleen bestaat uit salaris, maar ook uit emolumenten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de man in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, zijn stelling dat uitgegaan moet worden van een jaarinkomen van € 162.000 onvoldoende heeft onderbouwd met nadere stukken.
Uitgaande van dit inkomen berekent de rechtbank volgens de aangehechte berekening het gemiddeld NBI van de man op het moment van de samenleving op € 9.150,- per maand (tarief 2024-2).
NBGI in 2024
Het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen bedroeg in 2024 dus € 10.359,- per maand (€ 1.209
(NBI vrouw) +€ 9.150 (
NBI man)). De rechtbank zal het NBGI corrigeren door rekening te houden met de kosten van de jong-meerderjarigen [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] van totaal € 1.400,- per maand. Op de zitting heeft de man gesteld dat partijen ten tijde van het huwelijk alle kosten voor [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] samen hebben betaald, wat de rechtbank aannemelijk acht gezien het leven in gezinsverband en omdat de man onbetwist naar voren heeft gebracht dat voor de kinderen van de vrouw nooit alimentatie van hun vader is ontvangen. Het NBGI bedroeg in 2024 dan € 8.959,- per maand (€ 10.359 -/- € 1.400). Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2024, leidt het voorgaande tot een behoefte van € 880,- per maand voor [minderjarige] . Geïndexeerd naar 2025 bedraagt deze behoefte € 937,- per maand.
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze behoefte tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit doet de rechtbank aan de hand van ieders NBI in 2025. Vervolgens dient het bedrag aan draagkracht volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport alimentatienormen in 2025 berekend te worden aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 1310)]. Voor de lagere inkomens beneden een NBI van € 2.125,- zijn vaste bedragen van toepassing.
NBI en draagkracht vrouw 2025
Gebleken is dat de vrouw met ingang van 1 februari 2025 een nieuwe baan heeft.
De rechtbank zal bij het bepalen van de draagkracht van de vrouw uitgaan van de uit haar als productie 5 overgelegde salarisspecificatie over de maand februari 2025. Hieruit blijkt een bruto salaris van afgerond € 3.328,- vermeerderd met 8% vakantiegeld en verminderd met de ingehouden pensioenpremies van afgerond € 346,- en € 4,- per maand.
De vrouw stelt dat bij de berekening van haar draagkracht rekening moet worden gehouden met het feit dat zij de volledige financiële verantwoordelijkheid heeft voor haar jong-meerderjarige zoon [jongmeerderjarige 2] . [jongmeerderjarige 2] volgt op dit moment de studie gezondheidswetenschappen en woont nog bij haar. Volgens de vrouw heeft [jongmeerderjarige 2] nooit een bijdrage van zijn vader ontvangen. De kosten van [jongmeerderjarige 2] bedragen € 700,- per maand. Op de zitting heeft de man erkend dat de vrouw alle kosten voor [jongmeerderjarige 2] moet dragen en dat de vader van [jongmeerderjarige 2] nooit heeft bijgedragen. Gelet hierop zal de rechtbank de vrouw volgen en het bedrag van € 700,- per maand als bijzondere last meenemen bij haar draagkrachtloos inkomen.
Uitgaande van deze gegevens en van de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale kortingen en toeslagen van de vrouw berekent de rechtbank volgens de aangehechte berekening het NBI van de vrouw voor kinderalimentatie op € 3.419,- per maand (tarief 2025-1) en haar draagkracht voor kinderalimentatie op € 268,- per maand in 2025.
NBI en draagkracht man in 2025
Tussen partijen is in het kader van de draagkracht ook in geschil van welk inkomen bij de berekening van het NBI van de man moet worden uitgegaan. De vrouw stelt dat ook bij de draagkracht moet worden uitgegaan van een inkomen van afgerond € 198.681,- zoals blijkt uit de aangifte IB 2023. Voor zover de man op dit moment geen inkomen heeft, stelt de vrouw zich op het standpunt dat het zijn eigen keuze is om zijn verdiencapaciteit niet te benutten. Deze keuze kan en mag niet op de vrouw en [minderjarige] worden afgewenteld. De man verweert zich in zoverre hiertegen dat hij het passend vindt om uit te gaan van een verdiencapaciteit van maximaal € 100.000,- per jaar. De man voert daartoe aan dat hij met ingang van 1 januari 2025 werkloos is. Vanwege de scheiding en spanningen tussen partijen heeft hij dusdanige psychische klachten en overspannenheid ervaren dat hij nog niet in staat was om te werken. De man stelt op dit moment financieel afhankelijk te zijn van zijn huidige partner. De man stelt druk doende te zijn om geschikte vacatures te vinden waarop hij kan solliciteren of reeds heeft gesolliciteerd, maar tot nu toe zonder succes. Volgens de man heeft zijn carrière een behoorlijke deuk opgelopen door alle wisselingen en de stressvolle situatie thuis zodat het maar de vraag is of hij met de concurrentie in zijn werkgebied een soortgelijke hoge functie met bijpassend salaris kan verkrijgen.
De rechtbank vindt het alles afwegende in dit geval redelijk om de vrouw te volgen in haar standpunt en uit te gaan van het jaarinkomen van afgerond € 198.681,- zoals blijkt uit de aangifte IB 2023. Uit de beëindigingsovereenkomst blijkt immers dat de man vanaf 1 juli 2024 is vrijgesteld van werk. De man heeft dan ook al voldoende tijd gehad om een andere baan te zoeken. Hij heeft niet laten zien welke inspanningen hij heeft verricht om de inkomensachteruitgang te herstellen. Zo heeft de man in de verstreken negen maanden nog geen enkele keer aantoonbaar gesolliciteerd althans de man heeft geen enkele sollicitatie laten zien. Ook heeft de man niet aangetoond dat hij medisch niet in staat is te werken. Hij heeft in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw zijn stelling niet met nadere medische stukken onderbouwd. Hij heeft alleen betoogd dat hij psoriasis heeft, maar de vrouw heeft hiervan gezegd dat hij dit altijd al heeft gehad. Daarnaast is op zitting gebleken dat de man de afgelopen maanden met zijn huidige partner meerdere buitenlandse reizen heeft gemaakt. Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat de man vele wisselende banen in de software branche (ICT) heeft vervuld en dat hij altijd in staat is gebleken een nieuwe baan te vinden. De rechtbank ziet daarom niet in waarom dit nu anders zou zijn. Gelet op dit alles vindt de rechtbank het daarom redelijk bij de man uit te gaan van hetzelfde inkomen als bij de behoefte, omdat de man niet heeft aangetoond dat hij dit niet meer zou kunnen verdienen.
De vrouw stelt dat bij de berekening van de draagkracht van de man geen rekening moet worden gehouden met het woonbudget, maar met een werkelijke woonlast van maximaal
€ 735,- per maand. Daarbij gaat de vrouw ervan uit dat de man de helft van de woonlasten van de echtelijke woning blijft voldoen en een beperkte woonlast in Spanje heeft omdat hij bij zijn huidige partner in Spanje inwoont.
Op de zitting heeft de man aangegeven dat hij op dit moment geen woonlasten aan zijn huidige partner betaalt. Gelet hierop vindt de rechtbank het redelijk om bij de man geen rekening te houden met het woonbudget van € 2.755,- per maand (0,3 x € 9.184), maar met de werkelijke woonlasten van € 735,- per maand, zoals de vrouw verzoekt.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten, berekent de rechtbank volgens de aangehechte berekening het NBI van de man voor kinderalimentatie op € 9.184,- per maand (tarief 2025-1) en zijn draagkracht voor kinderalimentatie op € 4.997,- in 2025.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 5.265,- per maand (€ 268,- + € 4.997,-). Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: € 4.997 / € 5.265 x € 937 = € 889,-
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: € 268 / € 5.265 x € 937 =
€ 48,-
samen € 937,-
Van de totale behoefte van [minderjarige] komt een gedeelte van € 889,- per maand voor rekening van de man. Een gedeelte van € 48,- per maand komt voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting en conclusie kinderalimentatie
Gelet op het feit dat de ouders in mediation een (voorlopige) zorgregeling zullen gaan afspreken en de rechtbank ervan uitgaat dat er spoedig enig contact tussen de man en [minderjarige] zal zijn, vindt de rechtbank het redelijk een zorgkorting van 10% voor de man toe te passen. Voor zover er een ruimere zorgregeling zal worden afgesproken en de zorgkorting van 10% niet meer passend is, kunnen de ouders dit via de advocaten eenvoudig wijzigen. Een zorgkorting van 10% betekent dat 10% van de behoefte, zijnde afgerond
€ 94,- (10% van € 937) per maand in mindering komt op het eigen aandeel van de man van
€ 889,- per maand, waardoor per saldo de man aan de vrouw volgens de aangehechte berekening per 13 februari 2025 een voorlopige kinderalimentatie voor [minderjarige] moet betalen van (€ 889 – € 94 =) € 795,- per maand. De rechtbank beslist aldus.
Voorlopige partneralimentatie
De vrouw voert aan dat zij behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud, omdat zij niet in haar eigen behoefte kan voorzien. De vrouw verzoekt een voorlopige bijdrage van € 5.293,- bruto per maand vast te stellen. De man verweert zich in zoverre tegen het verzoek van de vrouw dat hij verzoekt een voorlopige partneralimentatie van € 532,- bruto per maand vast te stellen.
Ingangsdatum
Zoals hiervoor overwogen bij kinderalimentatie, zal de rechtbank voor het vaststellen van de voorlopige partneralimentatie ook de datum van indiening van het verzoekschrift
(13 februari 2025) als ingangsdatum hanteren.
Behoefte vrouw
De rechtbank zal de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw berekenen aan de hand van de hofnorm. Hierbij wordt de behoefte van de onderhoudsgerechtigde vastgesteld op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen op het moment van uiteengaan van partijen minus de kosten van de kinderen.
Voor het bepalen van de behoefte van de vrouw neemt de rechtbank het hiervoor bij de kinderalimentatie berekende netto besteedbaar gezinsinkomen van € 8.959,- per maand (in 2024) als uitgangspunt. Hierop moeten de kosten voor [minderjarige] van € 880,- per maand in 2024 in mindering worden gebracht, zodat een bedrag van € 8.079,- per maand
(€ 8.959 -/- € 880) beschikbaar was voor het levensonderhoud van partijen. De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw bedraagt dan volgens de hofnorm afgerond
€ 4.847,- netto per maand in 2024 (60% van € 8.079). Geïndexeerd naar 2025 is dat afgerond € 5.162,- netto per maand in 2025.
Aanvullende behoefte vrouw
Op de hiervoor berekende netto behoefte van de vrouw van € 5.162,- per maand moet haar netto besteedbaar inkomen in mindering worden gebracht. Daarbij moet het netto besteedbare inkomen van de vrouw, zoals hiervoor bij de kinderalimentatie berekend, worden gecorrigeerd met het kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop. Het netto besteedbare inkomen van de vrouw voor partneralimentatie bedraagt dan € 2.989,- per maand in 2025, zoals blijkt uit de aangehechte berekening. Dit leidt dan volgens de aangehechte berekening tot een aanvullende behoefte van de vrouw aan partneralimentatie van € 2.173,- netto per maand in 2025 (€ 5.162 – € 2.989). Dat is € 4.232,- bruto per maand in 2025.
Draagkracht man in 2025
Het NBI van de man bedraagt, zoals hiervoor bij de kinderalimentatie is berekend, € 9.184,- per maand (tarief 2025-1). Omdat het NBI van de man hoger is dan € 2.125,- per maand, zal de rechtbank voor de bepaling van zijn draagkracht volgens de aanbevelingen van de Expertgroep de daarbij behorende draagkrachtformule van 60% x [NBI – (0,3 x NBI + 1310)] toepassen. Hierbij wordt –evenals hiervoor overwogen – rekening gehouden met de werkelijke woonlasten van de man van € 735,- per maand. Hieruit volgt een draagkracht van de man van € 4.283,- per maand (60% x [€ 9.184 – (€ 735 + € 1.310)]). Hierop wordt het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] van € 889,- per maand in mindering gebracht. De man heeft daarom nog een draagkracht beschikbaar van € 3.394,- per maand. Gebruteerd komt dit neer op € 5.428,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Inkomensvergelijking
Zoals hiervoor berekend, bedraagt de aanvullende behoefte van de vrouw € 4.232,- bruto per maand. Uit de door de rechtbank gemaakte inkomensvergelijking blijkt dat de man door voldoening van een partneralimentatie van € 4.232,- bruto per maand niet in een nadeliger financiële positie komt te verkeren dan de vrouw.
Conclusie voorlopige partneralimentatie
De rechtbank zal bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van 13 februari 2025 een voorlopige partneralimentatie van € 4.232,- bruto per maand moet betalen.
Uitsluitend gebruik van de echtelijke woning
De vrouw verzoekt het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De man heeft geen bezwaar tegen dit verzoek. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek als onweersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Lasten echtelijke woning
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man de helft van de eigenaarslasten van de echtelijke woning aan de vrouw dient te voldoen, zo lang hij samen met de vrouw hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire geldlening. De man verweert zich tegen dit verzoek.
De rechtbank volgt de man in zijn standpunt dat dit verzoek niet valt onder de in artikel 822 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering limitatief opgesomde voorlopige voorzieningen. De rechtbank zal de vrouw in dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

Beslissing

De rechtbank:
*
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek te bepalen dat de man de helft van de eigenaarslasten van de echtelijke woning aan de vrouw dient te voldoen, zo lang hij samen met de vrouw hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire geldlening;
*
bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] , [postcode] [plaats] , met het bevel dat de man die woning verder niet mag betreden;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 13 februari 2025 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] ( [minderjarige] ), geboren op
[geboortedag 1] 2013 te [geboorteplaats] van € 795,- per maand zal betalen, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 13 februari 2025 voorlopig een partneralimentatie van € 4.232,- bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verwijst partijen naar de voor hen bekende mediator om de communicatie te verbeteren en afspraken te maken over [minderjarige] en de afwikkeling van de echtscheiding, en de rechtbank
in de nog aanhangig te maken bodemprocedurete informeren over het resultaat van de mediation;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.D.A. Geleijns, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M.G. Coopmans-Veraa als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2025.