In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis, alsmede zijn aanvraag voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
De minister hanteert vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)-principe. De rechtbank wijst het verzoek van de minister af om beroepen tegen het niet tijdig beslissen aan te houden, omdat dit de prikkel voor de minister wegneemt om voortvarend te beslissen. De aanvraag van eiser is gedateerd op 29 maart 2024 en de minister had uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. De minister heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, maar eiser heeft de minister op 8 oktober 2024 in gebreke gesteld, wat betekent dat het beroep terecht is ingediend en gegrond is verklaard.
De rechtbank bepaalt dat de minister binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen, maar in dit geval is besloten dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Indien de minister binnen die termijn besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na verzending van de uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het door hem betaalde griffierecht van € 187,- moet door de minister worden vergoed.