In deze zaak heeft verzoeker, met een V-nummer, een aanvraag ingediend voor verblijf in Nederland op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming 2001/55/EG. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit op 17 september 2024. Na bezwaar van verzoeker heeft de minister op 3 december 2024 het eerdere besluit gehandhaafd. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar verzoeker en zijn gemachtigde niet verschenen. Op 3 april 2025 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waardoor de noodzaak voor een voorlopige voorziening verviel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.