ECLI:NL:RBDHA:2025:7795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
NL25.18070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de ophouding van een eiser op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser was op 11 april 2025 opgehouden en heeft beroep ingesteld tegen deze ophouding. De rechtbank heeft de zaak op 30 april 2025 behandeld, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. J.A. Weststrate, en de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, door mr. A.M.V. Bandhoe.

De rechtbank overweegt dat de eiser aanvoert dat hij onrechtmatig is opgehouden, omdat de beschikking tot intrekking van zijn rechtmatig verblijf, gedateerd op 28 augustus 2023, nooit aan hem is uitgereikt. De rechtbank stelt vast dat de eiser vrijwillig naar het politiebureau is gegaan en dat zijn persoonsgegevens zijn gecontroleerd, waaruit bleek dat hij onrechtmatig verblijf had. De rechtbank concludeert dat de ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw rechtmatig was, omdat de identiteit van de eiser onmiddellijk kon worden vastgesteld en hij geen rechtmatig verblijf had.

De rechtbank oordeelt dat, hoewel achteraf is gebleken dat de beschikking niet was uitgereikt en de eiser rechtmatig verblijf had, de verweerder in beginsel mocht uitgaan van de gegevens in de politiesystemen. De rechtbank wijst erop dat de ophouding bedoeld is om nader onderzoek te doen naar de verblijfsrechtelijke positie van de eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18070

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Eiser is op 11 april 2025 opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de ophouding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat hij onrechtmatig is opgehouden. Verweerder heeft op 28 augustus 2023 een beschikking geslagen waarin eisers rechtmatig verblijf is ingetrokken. Deze beschikking is echter nooit aan eiser uitgereikt. Volgens eiser mocht hij niet worden opgehouden enkel om de beschikking uit te reiken.
2. Uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van staandehouding (de M105) en het proces-verbaal van ophouding (de M105-A) blijkt dat eiser vrijwillig is meegegaan naar het politiebureau om een vonnis te betekenen. Op het politiebureau zijn de door eiser doorgegeven persoonsgegevens in het politiesysteem gecontroleerd, waarna bleek dat hij onrechtmatig verblijf in Nederland had. Eiser is toen staandegehouden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw, en aansluitend opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw omdat eisers identiteit onmiddellijk kon worden vastgesteld en bleek dat eiser geen rechtmatig verblijf had. Uit de klantcontactnotitie van 11 april 2025, 12:10 uur, blijkt verder dat de AVIM [1] tijdens de ophouding contact heeft opgenomen met verweerder met de vraag of de beschikking van 28 augustus 2023 kan worden uitgereikt omdat dit nog niet eerder is gebeurd, en of eiser nu rechtmatig verblijf heeft. De beschikking is vervolgens alsnog uitgereikt en de ophouding is beëindigd omdat eiser heeft aangetoond rechtmatig in Nederland te verblijven.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 50, derde lid, van de Vw, volgt dat een persoon mag worden opgehouden wanneer de identiteit van die persoon onmiddellijk kan worden vastgesteld, en onmiddellijk blijkt dat deze persoon geen rechtmatig verblijf heeft, dan wel dat niet onmiddellijk blijkt dat deze persoon rechtmatig verblijf heeft. Uit de hiervoor weergegeven omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat aan de vereisten van artikel 50, derde lid, van de Vw is voldaan. Eisers identiteit kon immers worden vastgesteld, en uit de politiesystemen bleek dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft omdat dit bij beschikking van 28 augustus 2023 is ingetrokken. Alhoewel achteraf is gebleken dat eiser nog rechtmatig verblijf had omdat de beschikking van 28 augustus 2023 nog niet aan eiser was uitgereikt, en eiser na uitreiking nog een maand de tijd had om Nederland te verlaten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in beginsel wel mocht uitgaan van de gegevens in de politiesystemen. De rechtbank acht hierbij van belang dat ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw, juist is bedoeld om nader onderzoek te doen naar (o.a.) iemands verblijfsrechtelijke positie, en dat verweerder dit ook heeft gedaan. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat verweerder eiser niet mocht ophouden, nu dit niet is geschied om de beschikking uit te reiken. Daarnaast heeft verweerder de ophouding beëindigd nadat bleek dat eiser nog rechtmatig in Nederland verbleef. De slotsom is dan ook dat eiser mocht worden opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.