ECLI:NL:RBDHA:2025:7799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
24/8252
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de betrouwbaarheid van een sollicitant voor een functie bij de politie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2025, met zaaknummer SGR 24/8252, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de korpschef van de politie beoordeeld. Eiser had gesolliciteerd naar de functie van Beeldcentralist ABB, maar zijn sollicitatie werd afgewezen op basis van een betrouwbaarheidsonderzoek. Verweerder concludeerde dat er onvoldoende waarborgen waren dat eiser betrouwbaar kon worden geacht om werkzaamheden voor de politie te verrichten, voornamelijk vanwege problematische schulden en een gebrek aan transparantie over zijn financiële situatie. Eiser betwistte de zorgvuldigheid van het onderzoek en de conclusies van verweerder, en voerde aan dat hij niet adequaat in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze toe te lichten. De rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden had besloten dat eiser niet betrouwbaar was, en dat de eisen voor betrouwbaarheid bij de politie hoger zijn dan in andere sectoren. De rechtbank wees het beroep van eiser af, en concludeerde dat hij geen recht had op schadevergoeding of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van integriteit en betrouwbaarheid voor medewerkers van de politie, en dat de financiële situatie van een sollicitant een belangrijke factor is in de beoordeling van zijn geschiktheid voor de functie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8252

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigde: P.J. van Neijhof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit dat er onvoldoende waarborgen zijn dat hij betrouwbaar kan worden geacht om werkzaamheden voor de politie te kunnen verrichten.
1.1.
Verweerder heeft dit besluit (het primaire besluit) op 12 maart 2024 genomen. Met het bestreden besluit van 29 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft gesolliciteerd naar de functie van Beeldcentralist ABB bij de politie. In het kader van de sollicitatieprocedure heeft een onderzoek naar zijn betrouwbaarheid plaatsgevonden. [1] Verweerder heeft hieruit geconcludeerd dat er onvoldoende waarborgen zijn dat eiser betrouwbaar kan worden geacht om werkzaamheden voor de politie uit te kunnen voeren. Als reden hiervoor geeft verweerder dat uit het betrouwbaarheidsonderzoek is gebleken dat eiser problematische schulden heeft en hij geen volledig inzicht heeft kunnen of willen geven in zijn financiële situatie.
Wat zijn de regels?
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met de conclusie van verweerder dat er onvoldoende waarborgen zouden zijn dat hij betrouwbaar kan worden geacht om werkzaamheden voor de politie te verrichten.
4.1.
Hij betoogt allereerst dat het betrouwbaarheidsonderzoek en de daaropvolgende besluitvorming niet zorgvuldig zijn geweest. Zo heeft de onderzoekster tijdens het onderzoek meerdere onwaarheden verkondigd en ongefundeerde beschuldigingen gedaan. Dat hij misbruik zou maken van het door hem afgesloten Levenlanglerenkrediet omdat hij dit primair zou zien als inkomstenbron, is onjuist. Hij heeft dit geld wel degelijk aangewend voor het betalen van zijn collegegeld en de aanschaf van studieboeken. Hoewel het klopt dat hij ten tijde van het onderzoek nog niet was begonnen met deze studie, is hij nog steeds voornemens het eerste jaar van zijn studie te halen. Dat hij bovenmodaal zou verdienen en om die reden meer zou moeten aflossen van zijn openstaande schuld van € 82.662,54 bij DUO, is ook niet waar. Nog afgezien van het feit dat eiser de afgelopen jaren geen bovenmodaal inkomen had, heeft DUO zelf een naar draagkracht berekend maandbedrag vastgesteld dat hij moet aflossen. Deze onjuiste aannames doen bij eiser het vermoeden rijzen dat de onderzoekster niet competent genoeg was om het onderzoek te leiden. Verder stond in het voornemen nog vermeld dat bepaalde verwonderpunten – het hebben van een schuld van ruim € 54.000,- bij zijn ouders, de Belastingdienst en het CJIB, het loonbeslag in 2016 en een BKR-registratie van 2020 met de vermelding dat hij een achterstand had opgelopen met het aflossen van een lening – niet zouden worden meegenomen als afwijzingsgrond in de besluitvorming. Uiteindelijk heeft verweerder deze verwonderpunten echter ten grondslag gelegd aan zowel het primaire als het bestreden besluit. Hierdoor heeft hij zich op deze onderdelen niet adequaat kunnen verdedigen. Daarbij heeft verweerder eiser ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op het voornemen mondeling toe te lichten. Het voorgaande maakt dat zowel verweerder als de Bezwaarschriftencommissie HRM (de commissie) – die deze gebreken van verweerder niet heeft gecorrigeerd – vooringenomen heeft gehandeld.
4.2.
Ten tweede bestrijdt eiser de conclusie van verweerder dat hij problematische schulden heeft. Daarvoor is van belang dat zijn vermogen hoger is dan het bedrag dat hij heeft aan schulden. Bovendien is het bedrag van de totale schuld, € 137.122,-, slechts een momentopname. De openstaande schuld van € 82.662,54 bij DUO lost hij af naar draagkracht en de overige leningen - het maandelijkse bedrag van € 192,83 van Levenlanglerenkrediet en een lening van in totaal € 35.000,- bij zijn ouders – heeft hij afgesloten tegen gunstige voorwaarden. Het afsluiten van nieuwe leningen zorgt juist voor de nodige financiële stabiliteit. Voorts staat de hoogte van zijn schuld bij de Belastingdienst nog niet vast, nu hij tegen meerdere nabetalingen procedures heeft aangespannen. Verder dateert het laatste loonbeslag van 2016. Dit gegeven valt dus buiten de terugkijktermijn van 8 jaar die geldt bij het verrichten van een betrouwbaarheidsonderzoek. Bovendien is er in de periode daarna geen sprake meer geweest van betalingsachterstanden, wat maakt dat in dit verband niet meer kan worden gesproken van een problematische schuld. Ditzelfde geldt voor wat betreft de schuld bij het CJIB, nu eiser hiervoor een betalingsregeling heeft getroffen. Dat zijn financiële situatie problematisch kán worden als zijn WW-uitkering wegvalt, doet volgens eiser niet ter zake: niemand is namelijk in staat om een hypotheek te bekostigen als er inkomsten wegvallen.
4.3.
Verder heeft eiser wel degelijk voldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie. In het Opgaveformulier Persoonlijke Gegevens (OPG), die hij voorafgaand aan het betrouwbaarheidsonderzoek op 13 januari 2024 heeft ingevuld, werd slechts verzocht om zijn totale maandelijkse inkomsten te vermelden. Om die reden heeft eiser de € 1.844,47 aan huurinkomsten uit zijn tweede woning niet apart op het OPG vermeld. Eiser heeft evenmin op het OPG vermeld dat hij voor zijn beide woningen een totale hypotheekschuld van € 500.000,- heeft. Dit betreft echter openbare informatie die verweerder zelf ook had kunnen raadplegen bij het kadaster. Verder heeft eiser het bestaan van een rendementsrekening ter waarde van € 28.840,- niet op het OPG vermeld omdat deze is verpand aan een hypotheek en hij over dit vermogen daarom niet vrijelijk kan beschikken. Bovendien heeft eiser op het OPG bij de vraag
‘Heb je nog extra toevoegingen en/of opmerkingen’expliciet vermeld dat hij zich kan hebben vergist en daardoor bepaalde informatie niet kan hebben aangeleverd. De onderzoekster heeft bij het betrouwbaarheidsonderzoek van 19 februari 2024 echter geen vragen meer gesteld die betrekking hebben op zijn vermogen. Verder heeft de onderzoekster eiser op 26 februari 2024 een mail gestuurd met de mededeling dat als de nog door eiser aan te leveren aanvullende informatie vragen op zou roepen, hij dat dan zou horen. Ook hier heeft eiser verder niets meer van vernomen. Hij mocht er dan ook op vertrouwen dat hij voldoende openheid van zaken over zijn financiële situatie had gegeven.
4.4.
Gelet op het voorgaande verzoekt eiser primair om een schadevergoeding van € 21.000,- (drie misgelopen maandsalarissen) en subsidiair om een schadevergoeding van € 19.000,-.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft besloten dat er onvoldoende waarborgen zijn dat eiser betrouwbaar kan worden geacht om werkzaamheden voor de politie uit te kunnen voeren. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5.1.
Ten aanzien van het betoog van eiser dat het betrouwbaarheidsonderzoek en de daaropvolgende besluitvorming niet zorgvuldig zijn verlopen, overweegt de rechtbank als volgt. Nog daargelaten de vraag of de onderzoekster tijdens het onderzoek daadwerkelijk onwaarheden heeft verkondigd en ongefundeerde beschuldigingen heeft gedaan, overweegt de rechtbank dat verweerder ten aanzien van de onderdelen waar eiser in dit verband op doelt zich uiteindelijk in het bestreden besluit heeft geconformeerd aan het oordeel van de commissie en daarmee zijn motivering in het voordeel van eiser heeft gewijzigd. Er kan dan ook worden aangenomen dat eiser hiervan geen nadeel heeft ondervonden. Ditzelfde geldt voor wat betreft het geen gelegenheid bieden voor het mondeling toelichten van de zienswijze. De rechtbank is met verweerder eens dat eiser in de bezwaarprocedure tijdens de hoorzitting bij de commissie voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunten mondeling naar voren te brengen. Dat verweerder in het voornemen nog heeft gesteld dat bepaalde verwonderpunten niet als afwijzingsgrond zijn meegenomen, maar deze zaken alsnog aan zowel het primaire als het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is daarbij op zichzelf niet ontoelaatbaar. Een bestuursorgaan mag namelijk een eerder ingenomen standpunt in latere besluitvorming heroverwegen. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, heeft eiser in bezwaar ruimschoots de gelegenheid gekregen om zich alsnog op deze onderdelen te verweren. Ook tijdens de zitting in beroep heeft eiser op deze verwonderpunten kunnen reageren. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn betoog dat hij zich niet adequaat heeft kunnen verdedigen. Evenmin is gebleken dat verweerder met voorgaande handelswijze vooringenomen heeft gehandeld.
5.2.
Ten aanzien van de inhoudelijke beroepsgronden van eiser stelt de rechtbank voorop dat verweerder beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling of iemand voldoende betrouwbaar is. [2] Aan medewerkers die werkzaam zijn voor de politie mogen, gelet op de aard van deze werkzaamheden, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere dienstbetrekkingen. Een politiemedewerker heeft een belangrijke voorbeeldfunctie binnen de maatschappij. Van een politiemedewerker mag worden verwacht dat hij zich zowel tijdens werktijd als privétijd houdt aan de rechtsregels en ervoor zorgt dat zijn gedrag het imago van de politie niet schaadt. Hij hoort in alle gevallen betrouwbaar te zijn. De samenleving verwacht dat een politiemedewerker zorgvuldig en adequaat handelt en daar verantwoordelijkheid voor neemt en daar transparant over is. De betrouwbaarheid en integriteit van (toekomstig) medewerkers van de politie moet daarom boven iedere twijfel verheven zijn. [3]
5.3.
Net als verweerder vindt de rechtbank dat de schulden van eiser in samenhang en afgezet tegen zijn inkomsten als problematisch moeten worden aangemerkt. Zo heeft eiser in de zienswijze op het voornemen van 28 februari 2024 gesteld dat hij ‘schulden consolideert met leningen, zodat daar geen kwetsbaarheden zijn.’ Eiser is tijdens de hoorzitting met de commissie van 23 juli 2024 nader op dit punt ingegaan en heeft verklaard dat hij hiermee doelt op de lening die hij bij zijn ouders heeft. Dit was een lening ten behoeve van het verduurzamen van zijn huis, maar hiervan heeft hij het geld nog niet volledig gebruikt. Dit geld kan hij aanwenden om een schuld af te lossen die de politie als problematisch zou aanmerken. Later tijdens de hoorzitting heeft eiser nog verklaard dat hij met zijn WW-uitkering onder het minimumloon zit en dat hij het Levenlanglerenkrediet heeft aangevraagd om verder te kunnen in het leven. De rechtbank is met verweerder eens dat het afsluiten van leningen om aan andere financiële verplichtingen te kunnen voldoen duidt op een ongezonde financiële situatie die als problematisch moet worden aangemerkt. Daarbij mocht verweerder ook meewegen dat eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar zelf heeft aangegeven dat zijn financiële situatie problematisch kan worden zodra zijn WW-uitkering wegvalt. Hoewel het op zichzelf juist is dat iedereen in de financiële problemen kan komen als er inkomsten wegvallen, wijst de rechtbank erop dat de WW-uitkering van eiser slechts € 400,- bedraagt en daarom een relatief klein gedeelte vormt van de € 3.800,- aan totale inkomsten die eiser bij het betrouwbaarheidsonderzoek zelf heeft opgegeven. Dat eiser naar eigen zeggen bepaalde leningen tegen gunstige voorwaarden heeft afgesloten, hij voor bepaalde schulden een voordelige betalingsregeling heeft afgesloten en zijn vermogen hoger is dan het bedrag aan schulden dat hij heeft – wat daar ook verder van zij – doet aan het voorgaande niet af. Het hebben van problematische schulden is in strijd met de normen en waarden van de politie omdat daardoor een verhoogd risico bestaat op omkoping. Alleen al vanwege het voorgaande mocht verweerder dan ook concluderen dat eiser niet betrouwbaar kan worden geacht om werkzaamheden voor de politie uit te voeren.
5.4.
Verder is de rechtbank het met verweerder eens dat eiser bij het betrouwbaarheidsonderzoek geen volledig inzicht heeft kunnen of willen geven in zijn financiële situatie. In het gespreksverslag van het interview dat op 19 februari 2024 heeft plaatsgevonden in het kader van het betrouwbaarheidsonderzoek staat vermeld dat eiser bij de bespreking van het onderwerp ‘Financiële situatie’ tegenover de onderzoekster onder meer heeft verklaard dat hij op dat moment niet kon benoemen hoe hoog zijn schuld bij de Belastingdienst was en dat hij zich niet meer kon herinneren wat de exacte reden was voor het loonbeslag dat in 2016 werd gelegd. Hoewel eiser naderhand alsnog een specificatie heeft overlegd van de schulden die hij op dat moment had, is dit een aanwijzing dat hij zijn financiële administratie op dat moment niet voldoende op orde had. Verder vindt de rechtbank het net als verweerder verwijtbaar dat eiser bij het invullen van het OPG onvermeld heeft gelaten dat hij een rendementsrekening van € 28.840,- heeft en in het bezit is van een tweede hypotheek op een woning van waaruit hij huurinkomsten ontvangt. De rechtvaardiging die eiser hiervoor aandraagt – over de rendementsrekening kan hij niet vrijelijk beschikken, de tweede hypotheek had verweerder zelf in het kadaster kunnen raadplegen en de huurinkomsten heeft hij niet vermeld omdat slechts werd verzocht om de totale inkomsten – vindt de rechtbank niet overtuigend. Juist vanwege zijn complexe financiële situatie had eiser zich bewust moeten zijn van het belang om deze gegevens uit zichzelf meteen in het OPG te vermelden. Het door eiser afschuiven van deze verantwoordelijkheid op verweerder, door te stellen dat hij door de onderzoekster over eventueel ontbrekende gegevens had moeten bevraagd, acht de rechtbank bovendien niet passend gelet op de functie van politieambtenaar waar eiser op heeft gesolliciteerd en de daarvoor geldende Beroepscode.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden heeft besloten dat er onvoldoende waarborgen zijn dat eiser betrouwbaar kan worden geacht om werkzaamheden voor de politie uit te kunnen voeren. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten. Nog afgezien van het feit dat eiser zijn verzoek om een schadevergoeding niet heeft onderbouwd, bestaat alleen al op grond van het voorgaande geen aanleiding voor de toekenning hiervan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Politiewet 2012

Artikel 48q

(…)
3. Het krachtens overeenkomst verrichten van werkzaamheden voor de politie is slechts mogelijk, indien de betrokken natuurlijk persoon in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag.
4. In afwijking van het derde lid is het krachtens overeenkomst verrichten van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen werkzaamheden voor de politie die een risico kunnen vormen voor de integriteit van deze organisatie slechts mogelijk, indien hiertegen op grond van een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de betrokken natuurlijke persoon geen bezwaar bestaat.
(…)
5. Van een bezwaar als bedoeld in het eerste en vierde lid kan slechts sprake zijn, indien naar het oordeel van het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef er onvoldoende waarborgen zijn dat de betrokkene betrouwbaar kan worden geacht.

Artikel 48r

1. Aan een onderzoek naar de betrouwbaarheid wordt onderworpen de betrokkene die werkzaamheden als bedoeld in artikel 48q, eerste of vierde lid, wil verrichten.
2. Het onderzoek naar de betrouwbaarheid omvat een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de integriteit van de politie van belang zijn voor het verrichten van deze werkzaamheden.
3. Bij het onderzoek worden geraadpleegd de op de betrokkene betrekking hebbende:
(…)
d. andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen gegevens, waaronder gegevens uit open bronnen, betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden.
4. Over diens betrouwbaarheid wordt de betrokkene in persoon gehoord.
5. De betrokkene verleent medewerking aan het onderzoek.
Besluit screening ambtenaren van politie en politie-externen

Artikel 6

De gegevens, bedoeld in artikel 48r, derde lid, onder d, van de wet, die worden geraadpleegd naast de gegevens, genoemd onder a, b en c, van dat artikel, zijn:
(…)
i. de gegevens uit open bronnen over de betrokkene;

Voetnoten

1.Op grond van artikel 48q, vierde lid, van de Politiewet 2012 (de Politiewet).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2447.
3.Zie de brochure ‘Beroepscode Politie’.