ECLI:NL:RBDHA:2025:7806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
NL24.11716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van eiser met betrokkenheid bij de Gülenbeweging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt Turkse nationaliteit te hebben en geboren te zijn in 1995, heeft een asielaanvraag ingediend op basis van zijn vermeende betrokkenheid bij de Gülenbeweging. De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 en opnieuw op 13 maart 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft de onderliggende stukken van Bureau Documenten ingezien, die concludeerden dat een door eiser overgelegd proces-verbaal van huiszoeking waarschijnlijk niet authentiek is. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Turkije. De rechtbank wijst erop dat de betrokkenheid bij de Gülenbeweging niet voldoende is om te concluderen dat eiser persoonlijk risico loopt op vervolging. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser terecht is en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11716

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. Ö. Saraç),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigden: drs. J.D. Albarda en mr. C. van der Zijde).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 20 augustus 2024 waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en K.M. Efe als tolk en drs. J.D. Albarda, gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om het door eiser overgelegde proces-verbaal van huiszoeking te doen onderzoeken door Bureau Documenten (BDoc). Verweerder heeft op 9 januari 2025 een verklaring van onderzoek van BDoc en een begeleidende brief aan het dossier toegevoegd. Eiser heeft hier op 5 maart 2025 op gereageerd. Verweerder heeft op 13 maart 2025 een vergewisbrief van Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) aan het dossier toegevoegd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2025 opnieuw op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Cakmak als tolk en mr. C. van der Zijde, de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen de aan het onderzoeksresultaat van BDoc ten grondslag liggende stukken over te leggen. Verweerder heeft deze stukken overgelegd en heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verzocht te bepalen dat uitsluitend de rechtbank van deze stukken kennisneemt. Eiser heeft tijdens de zitting al vooraf toestemming als bedoeld in het vijfde lid van dat artikel verleend om mede op de grondslag van dit stuk uitspraak te doen, indien de beslissing zou luiden dat beperkte kennisneming van de hier bedoelde stukken gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft vervolgens de stukken ingezien die aan het onderzoeksresultaat van BDoc ten grondslag liggen.
1.3.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 10 april 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
2. Eiser stelt de Turkse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij Gülenist is. Hij en zijn vrouw hebben op de Dershane (opleidingscentrum) van de Gülenisten les gehad en eiser heeft zelf één jaar de ByLock-app gehad. Verder heeft eiser verklaard dat hij is afgewezen voor sollicitaties en dat hij geen overheidssteun heeft ontvangen vanwege het feit dat hij Gülenist is. Bij terugkeer naar Turkije vreest eiser dat er een onderzoek gestart zal worden en dat hij opgepakt en gedetineerd zal worden.
2.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Betrokkenheid bij de Gülenbeweging en de daarbij horende gevolgen;
Koerdische etniciteit en daarbij horende gevolgen.
Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De betrokkenheid van eiser bij de Gülenbeweging en de daarbij behorende gevolgen acht verweerder deels geloofwaardig. Verweerder gelooft wel dat eiser in enige mate betrokken is geweest bij de Gülenbeweging, maar niet dat die betrokkenheid intensief is geweest. De gevolgen van de betrokkenheid bij de Gülenbeweging acht verweerder evenmin geloofwaardig.
(Toegedichte) Gülen-aanhangers zijn in paragraaf C7/34.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) aangemerkt als risicoprofiel, maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk risico loopt om vervolgd te worden op basis van zijn (toegedichte) betrokkenheid bij de Gülenbeweging.
De Koerdische etniciteit en de daarbij horende gevolgen acht verweerder geloofwaardig. De gestelde vrees voor discriminatie is echter niet zwaarwegend genoeg, omdat eiser wel op reguliere wijze deel kan nemen aan het maatschappelijke leven in Turkije.
Eiser is geen verdragsvluchteling en hij loopt geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM.
Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het besluit geldt ook als terugkeerbesluit.
8:29-beslissing
3.1.
Verweerder heeft aan zijn verzoek tot beperkte kennisneming van de onderliggende stukken van het onderzoeksresultaat van BDoc ten grondslag gelegd dat kennisneming van de informatie over de methoden van onderzoek, technieken en bronmateriaal zou kunnen leiden tot vervalsing of verbetering daarvan en dat dit inzicht kan geven in de onderzoeksmethoden en -technieken van BDoc. Volgens verweerder kan dit ertoe leiden dat de informatie wordt gebruikt voor verbetering, verandering en/of vervalsing van documenten, wat tot gevolg kan hebben dat documenten niet meer op juistheid te beoordelen zijn en dat beleid niet meer effectief en op een juiste wijze kan worden uitgevoerd.
3.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de onderliggende stukken van het onderzoeksresultaat van 6 januari 2025 waarin door BDoc wordt uitgelegd hoe het tot zijn conclusies is gekomen over het door eiser overgelegde proces-verbaal van huiszoeking. Naar het oordeel van de rechtbank weegt het belang van de bescherming van de werkwijze van BDoc zwaarder dan het belang van eiser bij kennisneming van de onderliggende stukken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat kennisneming van de informatie over methoden van onderzoek, technieken en bronmateriaal zou kunnen leiden tot verbetering of verandering van de vervalsing van documenten en daarmee de belemmering van de werkwijze van Bdoc.
3.3.
De rechtbank acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Aannemelijkheid vrees als gevolg van betrokkenheid bij Gülenbeweging
4. Eiser voert in beroep aan dat hij als gevolg van zijn betrokkenheid bij de Gülenbeweging wel degelijk een gegronde vrees voor vervolging heeft, dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade.
Het beleid over vervolging van (toegedichte) Gülenisten
4.1.
Uit het Algemeen ambtsbericht Turkije van augustus 2023 (het ambtsbericht) volgt dat vervolging van (toegedichte) Gülenisten nog steeds op grote schaal voorkomt. Het ambtsbericht vermeldt daarover dat gedurende de voorgaande twee verslagperiodes met regelmaat arrestaties op grotere of kleine schaal plaatsvonden van (vermeende) Gülenisten en dat deze situatie hetzelfde is gebleven. Zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld in haar uitspraak van 23 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17213, biedt de landeninformatie op dit moment geen grond voor het oordeel dat het enkele behoren tot de groep van (toegedichte) Gülenisten al voldoende is om een vrees voor vervolging aan te nemen. Het is dus niet zo dat Gülenisten als groep een reëel risico lopen te worden gearresteerd en, daarmee, te worden vervolgd. Daarbij is van belang dat er in Turkije meer rechterlijke bescherming voor (toegedichte) Gülen-aanhangers is dan voorheen. Zo stond in vorige ambtsberichten dat er verschillende criteria waren die konden leiden tot de negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten, zoals het hebben gehad van een bankrekening bij Bank Asya en het hebben gedownload van de ByLock-app. Die criteria zijn er nog steeds, maar het gebruik daarvan is in jurisprudentie aangescherpt. Zo blijkt uit een uitspraak van het Constitutioneel Hof (AYM) uit 2020 dat alleen onder bepaalde voorwaarden een rekening bij Bank Asya kan worden beschouwd als activiteit ten behoeve van de Gülenbeweging en blijkt uit een uitspraak uit 2023 van datzelfde Hof dat een vrouw ten onrechte was ontslagen vanwege het hebben van twee Bank Asya -rekeningen. Het Hof van Cassatie heeft vergelijkbare uitspraken gedaan. Beide hoven zijn ook (veel) kritischer geworden over veroordelingen na gebruik van de ByLock-app. Het Hof van Cassatie maakte in 2021 duidelijk dat het criterium omtrent ByLock alleen aan de verdachte kan worden tegengeworpen indien het is bewezen dat deze daadwerkelijk de applicatie heeft gebruikt en niet iemand anders. Dit dient te blijken uit een politie- of
deskundigenrapport. Bovendien heeft de Turkse overheid een commissie opgericht die klachten over gedwongen ontslagen in behandeling neemt, hetgeen duidt op een afname in willekeur. Van groepsvervolging is in zoverre geen sprake.
4.2. (
Toegedichte) Gülen-aanhangers van de Gülenbeweging zijn in paragraaf C7/34.3.2 van de Vc door verweerder echter wel aangemerkt als risicoprofiel. Het is tegen die achtergrond aan eiser om aannemelijk te maken dat hij persoonlijk risico loopt om vervolgd te worden op basis van zijn (toegedichte) betrokkenheid bij de Gülenbeweging. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser hierin niet is geslaagd.
De door eiser gestelde vrees voor vervolging
4.3.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging op basis van het aantreffen van de ByLock-app. Terecht wijst verweerder erop dat eiser heeft verklaard dat het gebruik van de ByLock-app plaatsvond in 2014 en 2015, dat dit inmiddels tien jaar geleden is en dat eiser deze applicatie niet meer op zijn telefoon heeft staan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij desondanks te vrezen heeft voor vervolging vanwege het gebruik van de ByLock-app. Verder stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat de omstandigheid dat eiser in het verleden de Dershane heeft bezocht en dat enkele van zijn vrienden betrokken zijn bij de Gülenbeweging op zichzelf niet voldoende is om de door eiser gestelde vrees aannemelijk te maken. Hiermee maakt eiser immers niet aannemelijk dat de Turkse autoriteiten hem als Gülenist zullen bestempelen en dat hij bij terugkeer persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging. Verder overweegt verweerder terecht dat eiser nooit verdacht is geweest van of gearresteerd voor het hebben van banden met de Gülenbeweging en dat uit eisers verklaringen niet blijkt van een concrete negatieve aandacht bij de autoriteiten. Weliswaar heeft eiser gesteld dat zijn verleden met het Gülenisme ervoor heeft gezorgd dat hij geen financiële steun kreeg en dat hij bij sollicitaties negatief werd beoordeeld, juist omdat werkgevers bang zijn zelf in de problemen te komen of geassocieerd te worden met de Gülenbeweging, maar zoals verweerder terecht stelt berust dit alleen op aannames van eiser en heeft hij deze stellingen niet geconcretiseerd. Ten aanzien van eisers betoog dat zijn vader door de Turkse autoriteiten is benaderd en ondervraagd over eiser, wijst verweerder er terecht op dat uit de verklaringen van eiser volgt dat aan zijn vader alleen is gevraagd waar eiser was en wat zijn adres was en dat verder is gevraagd hoe de vader rond kwam omdat hij niet werkt en geen sociale steun krijgt. Ook daaruit blijkt niet dat eiser geassocieerd wordt met de Gülenbeweging en eventueel doelwit is van intensieve onderzoeken en vervolgingen. Eiser heeft er nog op gewezen dat onderzoeken in Turkije geheim blijven, zodat het ontbreken van zichtbare juridische stappen niets zegt over de risico’s die eiser bij terugkeer zou lopen. Dat moge zo zijn, maar het gaat erom dat eiser aannemelijk maakt dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging, dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade. Daarvoor zijn concrete aanknopingspunten nodig. Alle voornoemde omstandigheden in samenhang bezien is eisers vrees echter vooral gestoeld op aannames en vermoedens.
4.4.
Met betrekking tot het door eiser overgelegde “proces-verbaal huiszoeking” oordeelt de rechtbank als volgt. In de verklaring van onderzoek van 6 januari 2025 heeft BDoc geconcludeerd dat het proces-verbaal van huiszoeking waarschijnlijk niet echt is, omdat de verschijningsvorm en opmaak en afgifte afwijken van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Verweerder is op grond van zijn vergewisplicht nagegaan hoe BDoc tot zijn conclusies is gekomen. In de vergewisbrief van 17 januari 2025 is TOELT tot de conclusie gekomen dat de verklaring van onderzoek van 6 januari 2025 inhoudelijk inzichtelijk is. Omdat nadere toelichting ontbreekt, achtte de rechtbank verdere toetsing van het onderzoek noodzakelijk. De rechtbank heeft daarom gebruikgemaakt van haar wettelijke bevoegdheid om de vertrouwelijke onderliggende stukken in te zien (artikel 8:45 en 8:29 van de Awb). Na het inzien van deze stukken is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, dat de redeneringen begrijpelijk zijn, en dat de getrokken conclusies daarop aansluiten. De onderliggende stukken onderbouwen de conclusie dat het proces-verbaal van huiszoeking waarschijnlijk niet echt is. Verweerder mocht de verklaring van onderzoek daarom als deskundigenadvies aan zijn standpunt ten grondslag leggen. Eiser heeft geen contra-expertise laten uitvoeren, terwijl hij wel de tijd heeft gehad om dit aan te vragen. Anders dan hij veronderstelt, is het niet aan verweerder of aan de rechtbank, maar aan hem zelf om een dergelijke contra-expertise te laten verrichten. Hij stelt wel in de brief van 5 maart 2025 dat een contra-expertise noodzakelijk is, maar niet is gebleken dat hij handelingen heeft verricht om die contra-expertise te verkrijgen. Dat hij hiertoe in bewijsnood is, is de rechtbank niet gebleken. Verweerder mocht er dus vanuit gaan dat het proces-verbaal van huiszoeking waarschijnlijk niet echt is. Dat maakt ook dat verweerder niet hoefde te geloven dat de gestelde huiszoeking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Ook hiermee heeft eiser dus niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn betrokkenheid bij de Gülenbeweging een gegronde vrees heeft voor vervolging, dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade.
De door eiser gestelde vrees voor uitsluiting
4.5.
Eiser voert nog aan dat hij een reëel risico loopt op maatschappelijke uitsluiting als gevolg van zijn betrokkenheid bij de Gülenbeweging. Uit eisers verklaringen blijkt echter dat eiser in het verleden toegang heeft gehad tot scholing, huisvesting, en de arbeidsmarkt. Ook heeft eiser identificerende documenten kunnen krijgen in Turkije. Eiser kon op reguliere wijze deelnemen aan het maatschappelijke leven in Turkije. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije vanwege discriminatie zo ernstig zal worden beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren (zie paragraaf C2/3.2.6 van de Vc).
Tussenconclusie
4.6.
Gelet op al het voorgaande in samenhang bezien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn betrokkenheid bij de Gülenbeweging een gegronde vrees heeft voor vervolging, dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het voorgaande betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De afwijzing van de asielaanvraag blijft dus in stand.
6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.